Uitspraak
Datum uitspraak: 6 mei 2020
BESTUURSRECHTSPRAAK
Raad van State
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 mei 2020 uitspraak gedaan over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht om een omgevingsvergunning te verlenen aan [appellant] voor het legaliseren van kamerverhuur op de begane grond van zijn pand. Het college had eerder op 31 oktober 2017 de vergunning geweigerd, omdat het gebruik in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. [appellant], eigenaar van het pand sinds 22 juni 2006, verhuurt kamers aan studenten en had eerder een vergunning gekregen voor verbouwingen aan het pand, maar niet voor de begane grond.
[Appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat wonen op de begane grond in strijd was met het bestemmingsplan. Hij stelde dat er sprake was van bestaand gebruik dat niet onderbroken was en dat de vermelding van 'Kantoor' in het bestemmingsplan een fout was. Daarnaast voerde hij aan dat het college niet had gemotiveerd waarom een woonfunctie op de begane grond niet acceptabel was en dat er geen rekening was gehouden met de monumentale status van het pand.
De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college voldoende gemotiveerd had aangegeven waarom wonen op de begane grond niet was toegestaan. De bestaande functie van de begane grond was 'Kantoor' en niet 'Wonen', en de Afdeling bevestigde dat het college beleidsvrijheid had in deze beslissing. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.