ECLI:NL:RVS:2020:1237
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 mei 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening en het hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling had eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen, maar deze was op 24 september 2018 ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Tevens werd haar aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 1 februari 2019 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 16 december 2019 het beroep ongegrond verklaarde.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, maar het hogerberoepschrift bevatte geen gronden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet in behandeling kon worden genomen, omdat de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) uitsluit dat buiten de termijn voor het indienen van hoger beroep alsnog gronden worden aangevoerd. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van gronden bij een hoger beroep en de gevolgen van het niet voldoen aan deze vereisten. De voorzieningenrechter, mr. H.G. Sevenster, heeft de beslissing in tegenwoordigheid van griffier mr. O. van Loon vastgesteld.