ECLI:NL:RVS:2020:1299
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
Op 5 december 2016 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanvragen van twee vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde deze bezwaren ongegrond op 26 september 2018. Hierop hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 6 mei 2020 het beroep gegrond verklaarde. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg hem op om binnen vier weken de vreemdelingen in het bezit te stellen van de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de verzoeken van de staatssecretaris beoordeeld. Hij oordeelde dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, gezien de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdelingen. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij de staatssecretaris niet verplicht is om de uitspraak van de rechtbank uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze beslissing is genomen op 29 mei 2020 en is openbaar uitgesproken.