ECLI:NL:RVS:2020:1305

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
202001938/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdelingen en vernietiging eerdere uitspraak rechtbank

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 16 maart 2020. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 8 maart 2018 waren afgewezen. Tevens was geweigerd om ambtshalve te bepalen dat hun uitzetting achterwege blijft. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond, waarop zij in hoger beroep gingen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 3 juni 2020 geoordeeld dat de rechtsvraag over de positie van Hazara in Afghanistan, die in de eerste grief werd opgeworpen, reeds was beantwoord in een eerdere uitspraak van 18 december 2019. De Afdeling concludeert dat de grief slaagt en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de besluiten van de staatssecretaris van 8 maart 2018 worden eveneens vernietigd. De staatssecretaris moet opnieuw beslissen op de aanvragen van de vreemdelingen, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden.

Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 2.362,50 bedragen, ter dekking van de kosten voor rechtsbijstand. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. O. van Loon, griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 juni 2020.

Uitspraak

202001938/1/V2.
Datum uitspraak: 3 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 16 maart 2020 in zaken nrs. NL18.5465 en NL18.5466 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 8 maart 2018 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geweigerd om ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat uitzetting van de vreemdelingen achterwege blijft.
Bij uitspraak van 16 maart 2020 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De in de eerste grief opgeworpen rechtsvraag over de positie van Hazara in Afghanistan heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4202. Uit deze uitspraak volgt dat de grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Uit de uitspraak van 18 december 2019 volgt dat de beroepen ook gegrond zijn en de besluiten van 8 maart 2018 moeten worden vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvragen moet beslissen en daarbij rekening moet houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdelingen verder in hoger beroep en beroep hebben aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 16 maart 2020 in zaken nrs. NL18.5465 en NL18.5466;
III.    verklaart de beroepen gegrond;
IV.    vernietigt de besluiten van 8 maart 2018, V-[…] en V-[…], V-[…], V-[…] en V-[…];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.362,50 (zegge: tweeduizend driehonderdtweeënzestig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Drop    w.g. Van Loon
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2020
853.