ECLI:NL:RVS:2020:1437

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
201908957/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitzetting achterwege blijven

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 1 mei 2018 een aanvraag van een vreemdeling afgewezen om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 6 juni 2019. De rechtbank Den Haag heeft op 14 november 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de afwijzing vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Mustafazade, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft vastgesteld dat het incidenteel hogerberoepschrift van de vreemdeling te laat is ingediend, aangezien de termijn hiervoor op 10 januari 2020 eindigde. De vreemdeling heeft geen redenen aangevoerd om het incidenteel hoger beroep toch in behandeling te nemen, waardoor dit niet-ontvankelijk is verklaard.

Wat betreft het hoger beroep van de staatssecretaris, heeft de Raad van State geoordeeld dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 24 juni 2020.

Uitspraak

201908957/1/V3.
Datum uitspraak: 24 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 november 2019 in zaak nr. 19/4500 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Mustafazade, advocaat te Amsterdam, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Overwegingen
Het incidenteel hogerberoepschrift van de vreemdeling
1.    De termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep eindigde op 10 januari 2020. Het incidenteel hogerberoepschrift is daarna bij de Raad van State binnengekomen. De vreemdeling heeft het incidenteel hogerberoepschrift daarom niet op tijd ingediend. De vreemdeling heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid redenen aan te voeren waarom het incidenteel hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.
2.    Het incidenteel hoger beroep is niet-ontvankelijk.
Het hoger beroep van de staatssecretaris
3.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
III.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Verburg    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2020
765-872.