ECLI:NL:RVS:2020:1523

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
201907042/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek horeca-activiteiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 22 juli 2019 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Castricum heeft vernietigd. Het college had op 10 april 2019 het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de activiteiten van [bedrijf] afgewezen. [appellant], die op de tweede verdieping van een appartement boven het horecabedrijf woont, stelt overlast te ondervinden van de horeca-activiteiten van [bedrijf]. Hij verzoekt het college om handhaving, omdat hij meent dat deze activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan.

Het college heeft echter betoogd dat [appellant] geen procesbelang meer heeft, aangezien het horecabedrijf van [bedrijf] definitief is gesloten. [appellant] is van mening dat hij nog steeds procesbelang heeft, omdat hij wil voorkomen dat in de toekomst een vergelijkbaar horecabedrijf wordt toegestaan onder zijn woning. De rechtbank had geoordeeld dat de activiteiten van [bedrijf] onder horeca categorie 2 vielen en dus in overeenstemming waren met het bestemmingsplan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 1 juli 2020 geoordeeld dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij zijn hoger beroep. De activiteiten van [bedrijf] zijn definitief beëindigd, waardoor het doel van [appellant] om handhavend optreden te verkrijgen niet meer kan worden bereikt. De wens van [appellant] om een oordeel te krijgen over de uitspraak van de rechtbank met het oog op de toekomst levert ook geen procesbelang op, aangezien de rechtbank enkel de concrete activiteiten van [bedrijf] heeft beoordeeld. Het hoger beroep is derhalve niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201907042/1/R1.
Datum uitspraak: 1 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Castricum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 juli 2019 in zaak nr. 18/4996 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Castricum.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de activiteiten van [bedrijf] afgewezen.
Bij besluit van 4 oktober 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 10 april 2019 vernietigd, voor zover daarbij is beslist op het verzoek om handhaving van de Drank- en horecawet. Voor het overige blijft het besluit in stand. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [bedrijf] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. T. van Wissen en S. Hoogland, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant] woont op de tweede verdieping van een appartement op het [locatie 1] in Castricum. Het horecabedrijf van [bedrijf] is gevestigd op de begane grond op het [locatie 2] onder de woning van [appellant]. [appellant] stelt overlast te ondervinden van de horeca activiteiten van [bedrijf] en heeft het college gevraagd handhavend op te treden omdat volgens hem onder meer sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
2.    Het college stelt dat dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij zijn hoger beroep omdat het horecabedrijf van [bedrijf] definitief is gesloten.
3.    [appellant] stelt dat hij nog procesbelang heeft omdat hij wil voorkomen dat het college in de toekomst, onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak, een soortgelijk horecabedrijf toestaat in de panden onder zijn woning. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte geoordeeld dat de horeca-activiteiten van [bedrijf] onder horeca categorie 2 vielen en dus in overeenstemming waren met hetgeen was toegestaan volgens het bestemmingsplan.
4.    De Afdeling is van oordeel dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij zijn hoger beroep. De activiteiten van [bedrijf] waartegen volgens hem handhavend moest worden opgetreden omdat deze in strijd zijn met het bestemmingsplan, zijn definitief beëindigd. In zoverre kan hetgeen [appellant] met zijn hoger beroep heeft beoogd, namelijk handhavend optreden van het college tegen de activiteiten van [bedrijf], niet meer worden bereikt. Ook de wens van [appellant] om een oordeel te krijgen over de uitspraak van de rechtbank met het oog op de toekomst levert geen procesbelang op. De rechtbank heeft in haar uitspraak namelijk alleen beoordeeld of de concrete activiteiten van [bedrijf] in dat specifieke geval strijd met het bestemmingsplan opleveren. Indien in de panden opnieuw een horecabedrijf zal komen is het oordeel van de rechtbank in deze uitspaak dan ook niet bepalend voor beantwoording van de vraag of de wijze waarop die nieuwe exploitant zijn horeca activiteiten concreet vormgeeft, strijd oplevert met het bestemmingsplan. Het college heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat zij, indien wordt verzocht handhavend op te treden tegen een nieuwe exploitant, de situatie opnieuw zal beoordelen. Overigens heeft het college daarbij ook aangegeven dat op grond van het bestemmingsplan niet alleen horeca maar bijvoorbeeld ook detailhandel op deze plek mogelijk is.
5.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Vreugdenhil-Brock, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020
603.