201906441/1/A2.
Datum uitspraak: 8 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juli 2019 in zaak nr. 18/2805 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] per 1 januari 2016 stopgezet.
Bij besluit van 15 oktober 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 oktober 2018 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2020, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken en I.M. Genee, is verschenen.
Overwegingen
1. Dit geschil gaat over het aantonen door [appellante] van het aantal gewerkte uren in 2016. Dit is van belang voor het vaststellen van het recht op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag over dat jaar.
Aanleiding
2. [appellante] heeft in 2016 gebruik gemaakt van dagopvang voor haar kind bij het [kinderdagverblijf] te Stevensbeek. Zij heeft een bedrag van € 9.009,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag over 2016 ontvangen.
3. [appellante] heeft gesteld dat zij en haar [toeslagpartner] beiden als ondernemers hebben gewerkt in 2016. Aan het besluit van 6 augustus 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] geen bewijsstukken heeft gestuurd waaruit blijkt welke werkzaamheden zij heeft verricht en hoeveel uren zij heeft gewerkt, terwijl het aantal opvanguren waarvoor zij kinderopvangtoeslag kan krijgen, wordt bepaald op basis van het aantal gewerkte uren. Als er een toeslagpartner is, dan worden de gewerkte uren van degene die het minste aantal uren per jaar werkt, bij dagopvang van het kind, vermenigvuldigd met 140% om het maximaal aantal uren te berekenen waarvoor toeslag wordt verstrekt.
4. In het bezwaarschrift van 6 augustus 2018 heeft [appellante] gesteld dat zij als all round medewerker vijf dagen per week heeft gewerkt tot en met 9 november 2016, dat het bedrijf op 10 november 2016 een vennootschap onder firma is geworden, en dat zij momenteel fulltime in hun bedrijf werkt. Bij het besluit van 15 oktober 2018 is het bezwaar ongegrond verklaard omdat [appellante] geen objectief verifieerbare stukken heeft overgelegd waaruit het gestelde blijkt.
Hoger beroep
5. [appellante] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte dit standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen in stand heeft gelaten. Zij voert aan dat zij in 2016 met haar toeslagpartner inspanningen heeft geleverd om hun bedrijf te laten groeien en dat zij aan het einde van dat jaar in de vennootschap onder firma is getreden. [appellante] acht het standpunt van de dienst dat zij niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag over 2016 dan ook niet juist.
Beoordeling
5.1. [appellante] heeft in bezwaar een schriftelijke verklaring van haar toeslagpartner overgelegd, waarin is vermeld dat [appellante] hem vanaf het bestaan van zijn onderneming (hierna: de onderneming) in 2014 geholpen heeft, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 9 november 2016 vijf uren per dag gedurende vijf dagen per week en dat de onderneming sinds 10 november 2016 een vennootschap onder firma is geworden, "[bedrijf]", waarin zij samenwerken.
Naar aanleiding van het bezwaar van [appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij brief van 29 augustus 2018 verzocht om kopieën te overleggen van haar loonstroken van 2016 waaruit het aantal gewerkte uren blijkt, een verklaring waarin de toeslagpartner zijn verrichte werkzaamheden en in dat jaar gewerkte uren aangeeft, met bewijsstukken, zoals kopieën van urenregistraties of van een agenda, waaruit dit blijkt. Ook heeft de dienst [appellante] verzocht om de werkzaamheden met objectief verifieerbare bronnen, zoals met facturen of contracten, te onderbouwen.
[appellante] heeft in reactie hierop een overzicht van de door haar gewerkte uren bij de Belastingdienst/Toeslagen ingediend met een nadere schriftelijke verklaring van haar toeslagpartner, waarin hij stelt dat [appellante] hem in de onderneming heeft geholpen in 2016 volgens de uren die in het overzicht zijn vermeld en dat zij daarvoor geen loon ontving omdat er toen nog geen inkomsten waren.
Volgens de uren die zijn vermeld in het urenoverzicht, heeft [appellante] doorgaans volledige werkweken in de onderneming gewerkt in 2016. Dit strookt niet met de schriftelijke verklaring van haar toeslagpartner waarin is vermeld dat zij vijf uren per dag werkte gedurende vijf dagen per week. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] de in het urenoverzicht gestelde uren niet heeft gestaafd met bewijsstukken uit objectieve, verifieerbare bron. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag over het jaar 2016 voor de gestelde uren die zij in de onderneming heeft gewerkt.
Aangekondigde herziening
6. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting aangekondigd dat het besluit over de kinderopvangtoeslag over 2016 in het voordeel van [appellante] zal worden herzien op basis van nieuwe informatie. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen volgt uit nieuwe gegevens over de inkomstenbelasting van de toeslagpartner van [appellante] dat hij in aanmerking komt voor zelfstandigenaftrek over 2016. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen er nu daarom vanuit gaat dat de toeslagpartner in 2016 1.225 uren heeft gewerkt in de onderneming. Verder blijkt uit de in beroep overgelegde gegevens van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dat [appellante] 55 uren in loondienst heeft gewerkt in 2016. Er zal volgens de Belastingdienst/Toeslagen daarom alsnog bij besluit kinderopvangtoeslag over 2016 aan [appellante] worden toegekend voor 77 uren kinderopvang in 2016 (140% x 55 uren). Dit nog te nemen besluit valt buiten de omvang van dit geding.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020
615.
BIJLAGE
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
(…)
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 1.6
1. Een ouder heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder in dat jaar:
a. tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten,
b. zonder enige vergoeding arbeid verricht in de onderneming van de partner in de zin van artikel 3.78 van de Wet inkomstenbelasting 2001,
(…)
Artikel 1.7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1° het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2° de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3° de soort kinderopvang.
(…)
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling, of scholing, een opleiding of een cursus volgen, alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd.
Besluit kinderopvangtoeslag
Artikel 8a
1. Het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedraagt voor ieder kind niet meer dan:
a. 230 uren per kalendermaand;
b. per berekeningsjaar:
1° 140 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor dagopvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, gezamenlijk;
(…)
2. Voor het aantal uren dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt uitgegaan van het aantal uren van de ouder of partner die in dat berekeningsjaar het minste uren heeft gewerkt, gebruik heeft gemaakt van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus heeft gevolgd.
(…)