201805678/3/R1.
Datum uitspraak: 8 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Tuigpaarden Promotie Nederland "Mac Foundation", gevestigd te Wormerland, en anderen (hierna: de stichting en anderen),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Wormerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4009, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 17 april 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Bij besluit van 17 maart 2020 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld om de gebreken die in de tussenuitspraak zijn geconstateerd te herstellen.
De stichting en anderen zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld en hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Besluit van 17 april 2018
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad, anders dan hij heeft beoogd, niet heeft uitgesloten dat ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - afvalverwerkingsbedrijf" een bedrijf kan worden gerealiseerd met een capaciteit van 50 ton per dag of meer. Verder heeft de Afdeling overwogen dat, anders dan de raad heeft beoogd, in de planregels niet is gewaarborgd dat van de wijzigingsbevoegdheid op grond waarvan opslag van consumentenvuurwerk tot 10.000 kg en detailhandel in consumentenvuurwerk tot 10.000 kg mogelijk wordt gemaakt, slechts één keer gebruikt kan worden.
Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het beroep van de stichting en anderen tegen het besluit van 17 april 2018 is gegrond.
Besluit van 17 maart 2020
2. Om aan de opdracht uit de tussenuitspraak te voldoen, heeft de raad artikel 3, lid 3.4.1, onder c, aan de planregels toegevoegd (en het oude artikel 3, lid 3.4.1, onder c, vernummerd in artikel 3, lid 3.4.1, onder d). Verder heeft de raad de artikelen 3, lid 3.6.2, en 4, lid 4.6.2, aan de planregels toegevoegd.
Artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels is als volgt komen te luiden:
"Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
[…]
c. een gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalverwerkingsbedrijf' voor de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van afval met een capaciteit van 50 ton per dag of meer;
[…]"
De toegevoegde artikelen 3, lid 3.6.2, en 4, lid 4.6.2, zijn gelijkluidend en luiden als volgt:
"Aan de wijzigingsbevoegdheid in de artikelen 3.6.1 onder b en 4.6.1 onder b gezamenlijk kan slechts eenmaal toepassing worden gegeven."
3. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
4. De Afdeling stelt vast dat het herstelbesluit een besluit tot wijziging van het oorspronkelijke bestreden besluit is en dat het herstelbesluit ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding is. Het beroep van de stichting en anderen is van rechtswege gericht tegen dit besluit. Wat de stichting en anderen in hun zienswijze naar voren hebben gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen het herstelbesluit.
5. De stichting en anderen hebben in hun zienswijze geen gronden aangevoerd over artikel 3, lid 3.4.1, onder c, van de planregels.
De stichting en anderen hebben in hun zienswijze aangevoerd dat de toegevoegde artikelen 3, lid 3.6.2, en 4, lid 4.6.2, onvoldoende zijn om te verzekeren dat in het plangebied consumentenvuurwerk tot maximaal 10.000 kg is toegestaan. Volgens hen kan gelet op het gebruik van het woord "en" in de artikelen 3, lid 3.6.1, onder b en 4, lid 4.6.1, onder b, van de planregels in het plangebied met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk worden toegestaan. In deze artikelen is namelijk opgenomen dat het plan kan worden gewijzigd voor het toestaan van opslag van consumentenvuurwerk tot 10.000 kg en detailhandel in consumentenvuurwerk tot 10.000 kg.
Naar het oordeel van de Afdeling moet artikel 3, lid 3.6.1, aanhef en onder b, van de planregels in relatie met artikel 3, lid 3.4.1, aanhef en onder d, van de planregels zo gelezen worden dat het mogelijk is om bij wijzigingsplan de aanwezigheid van maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk toe te staan. Aan de identieke bewoordingen van artikel 4, lid 4.6.1, aanhef en onder b, van de planregels moet een zelfde betekenis worden gehecht. Met het besluit van 17 maart 2020 is daaraan toegevoegd: "Aan de wijzigingsbevoegdheid in de artikelen 3.6.1 onder b en 4.6.1 onder b gezamenlijk kan slechts eenmaal toepassing worden gegeven." Anders dan de stichting en anderen vrezen, kan er dus niet meer dan 10.000 kg worden toegestaan door middel van de wijzigingsbevoegdheid.
Het betoog faalt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van de stichting en anderen tegen het besluit van 17 maart 2020 ongegrond.
Proceskosten
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
8. Voor zover de stichting en anderen in het proceskostenformulier vragen om vergoeding van de kosten van het inschakelen van een deskundige, overweegt de Afdeling als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380) komen de kosten van een deskundige op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van dat geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing. Onder bepaalde omstandigheden bestaat er echter aanleiding hierop een uitzondering te maken. 9. Omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor het maken van een uitzondering doen zich in het bijzonder voor in zaken in het omgevingsrecht. In die zaken kan het voorkomen dat beroepsgronden zijn gericht tegen zeer verschillende aspecten van hetzelfde besluit. Zo kunnen in beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan of tot verlening van een omgevingsvergunning gronden worden aangevoerd over aspecten als geluid, geur, luchtkwaliteit, stikstof, natuur, landschap, externe veiligheid en/of de volksgezondheid. Wanneer ter onderbouwing van een beroepsgrond over bijvoorbeeld het aspect geluid een rapport door een deskundige wordt opgesteld en de Afdeling na een inhoudelijke bespreking tot de slotsom komt dat die beroepsgrond niet slaagt, dan komen de kosten in verband met het geluidsrapport niet voor vergoeding in aanmerking. Dat is ook niet zo in het geval het bestreden besluit om andere redenen voor vernietiging in aanmerking komt, bijvoorbeeld vanwege een ambtshalve te toetsen aspect of vanwege een andere beroepsgrond over een ander aspect van het bestreden besluit, bijvoorbeeld over geurhinder, en die beroepsgrond wel slaagt.
10. In deze zaak zijn door de stichting en anderen kosten gemaakt voor het meetverslag van de geluidmetingen op 19 juli 2019 dat Cauberg Huygen heeft opgesteld. Dit meetverslag heeft betrekking op de beroepsgrond over geluid, in het bijzonder op het berekenen van de nachtelijke geluidbelasting. Uit overweging 18.1 van de tussenuitspraak volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt. De beroepsgronden die wel slagen en die aanleiding zijn voor een proceskostenveroordeling zien op artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels en de wijzigingsbevoegdheid in de planregels op grond waarvan opslag van consumentenvuurwerk en detailhandel in consumentenvuurwerk mogelijk wordt gemaakt. Nu deze beroepsgronden geen verband houden met het meetverslag, komen de kosten van het inschakelen van een deskundige niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Wormerland van 17 april 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Wormerland van 17 april 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen", voor zover in de planregels:
- niet is uitgesloten dat ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - afvalverwerkingsbedrijf" een bedrijf kan worden gerealiseerd met een capaciteit van 50 ton per dag of meer;
- niet is gewaarborgd dat van de wijzigingsbevoegdheid op grond waarvan opslag van consumentenvuurwerk tot 10.000 kg en detailhandel in consumentenvuurwerk tot 10.000 kg, slechts één keer gebruikt kan worden;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Wormerland van 17 maart 2020 tot wijziging van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Wormerland tot vergoeding van bij Stichting Tuigpaarden Promotie Nederland "Mac Foundation" en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.345,40 (zegge: dertienhonderdvijfenveertig euro en veertig cent), waarvan € 1.312,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat de raad van de gemeente Wormerland aan Stichting Tuigpaarden Promotie Nederland "Mac Foundation" en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020
191-877.