201908287/1/A3.
Datum uitspraak: 8 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2019 in zaak nr. 19/1090 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft het college de aanvraag om afgifte van een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 8 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.M.E. Schreinemacher, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.1. [appellant] heeft bij het college een urgentieverklaring aangevraagd voor een eigen woning. Na een echtscheiding waarbij de woning is toegewezen aan zijn vrouw huurt hij nu een kleine kamer bij een gezin met kinderen. Dit levert veel stress op door gebrek aan privacy en klachten van de verhuurster. Ook is onzeker hoe lang hij daar kan blijven wonen. [appellant] heeft cardiologische en psychische problemen en hij wil een stabiele woonsituatie zodat deze problemen effectief kunnen worden behandeld. Hij kan dan ook zijn zoon ontvangen en werk gaan zoeken.
1.2. Het college heeft de aanvraag voorgelegd aan de GGD. De GGD heeft geadviseerd dat de medische situatie van [appellant] niet zodanig is dat hierop urgentie kan worden geïndiceerd. Het college heeft de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het urgentiebeleid zeer strikt is en met name ziet op gezinnen met jonge kinderen die dakloos zijn of dreigen te worden of personen met ernstige medische problemen. Volgens het college voldoet [appellant] hier niet aan en kan het college daarom geen urgentie verlenen. In bezwaar heeft [appellant] betoogd dat hij bang is dat het college zijn situatie onderschat en dat hij erg veel stress ervaart door alles wat er is gebeurd en de woonsituatie. Het college heeft hierin geen aanleiding gezien alsnog urgentie te verlenen en heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het advies van de GGD helder en inzichtelijk en mocht het college dit aan het besluit ten grondslag leggen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat begrijpelijk is dat de situatie van [appellant] niet ideaal is door de slechte relatie met de verhuurster maar dat dit geen reden is voor urgentie. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] zelf andere woonruimte kan zoeken, eventueel met hulp van maatschappelijk werk of een andere instantie. Ook heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] een huurovereenkomst heeft en dat de verhuurster hem niet zomaar uit zijn kamer kan zetten zodat geen dakloosheid dreigt.
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat het GGD-advies niet helder en inzichtelijk is. Volgens [appellant] mocht het college het GGD-advies daarom niet aan zijn besluit ten grondslag leggen. Het GGD-advies benoemt wel welke medische problemen [appellant] heeft, maar geeft geen inzicht in de vraag waarom deze medische problemen tot de conclusie leiden dat [appellant] niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. Zijn situatie is zeer ernstig omdat hij nu niet verder kan bouwen aan zijn toekomst.
Beoordeling van het hoger beroep
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 29 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:278), mag een bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat een partij over het advies heeft aangevoerd. In het GGD-advies van 21 oktober 2018 staat dat de arts op 1 oktober 2018 met [appellant] heeft gesproken. Verder is medische informatie opgevraagd bij de huisarts van [appellant] en is een viertal brieven geraadpleegd, één van de huisarts, één van de psycholoog en twee van de cardioloog. Hieruit blijkt dat [appellant] bekend is met cardiologische en psychologische klachten. Er zijn lichte beperkingen van de inspanningstolerantie en er zijn gedragsbeperkingen. Hij wordt behandeld door specialisten. Over de woonsituatie staat in het advies dat hij inwoont bij een verhuurder op één hoog en hier naar gesteld binnenkort uit zou moeten. Verder staat in het advies dat hij geregeld problemen heeft met de verhuurder en dat zowel verhuurder als hij meer privacy willen. Tot slot heeft op 22 oktober 2018 intercollegiaal overleg plaatsgevonden. Het advies houdt in dat urgentie op medische gronden niet is geïndiceerd. De overweging die hieraan ten grondslag ligt luidt: "Betrokkene woont in bij een verhuurder wat begrijpelijk tot de nodige spanningen kan leiden, maar geen medische grond geeft voor urgente verhuizing. De lichamelijke en geestelijke problemen zijn niet zodanig beperkend dat daarop urgente verhuizing geïndiceerd kan worden."
3.1. Zoals volgt uit het onder 3 omschreven toetsingskader, mag het bestuursorgaan in beginsel op het advies van een deskundige afgaan. Reden hiervoor is dat een deskundige de - in dit geval medische - kennis heeft om onderliggende stukken en andere informatie te beoordelen. Daarbij hoeft het college niet te beschikken over de medische informatie uit onderliggende stukken die aan het GGD-advies ten grondslag liggen. Er bestaat geen aanleiding aan te nemen dat het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen omdat een gesprek met [appellant] is gevoerd, medische informatie is opgevraagd en geraadpleegd en intercollegiaal overleg is gevoerd. Hoewel het GGD-advies summier is in de motivering waarom de vastgestelde medische problemen van [appellant] niet leiden tot het in aanmerking komen voor een urgentieverklaring, zijn de overwegingen in het GGD-advies te volgen en ziet de Afdeling geen reden waarom de conclusie van dit advies niet zou aansluiten bij deze overwegingen. [appellant] heeft ook geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die aanleiding geven hieraan alsnog te twijfelen. De door [appellant] overgelegde verklaring van Punt P van 25 maart 2019 als hulpverlenende instantie in de geestelijke gezondheidszorg is door de GGD bekeken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in deze verklaring geen wezenlijk andere informatie stond dan al bekend was zodat dit geen aanleiding heeft hoeven geven tot twijfel aan de juistheid van het GGD-advies. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college het GGD-advies aan het besluit ten grondslag mocht leggen.
[appellant] heeft voorts niet onderbouwd waarom hij niet in staat zou zijn om, eventueel met hulp van maatschappelijk werk of een andere instantie zelf andere woonruimte te zoeken. Het urgentiebeleid in Amsterdam is zeer streng omdat sociale huurwoningen schaars zijn. Om deze reden verleent het college alleen urgentie aan gezinnen met kinderen die dakloos zijn of dreigen te worden of personen met ernstige medische klachten. [appellant] voldoet niet aan deze voorwaarden, hoe begrijpelijk ook dat hij graag een zelfstandige woning in Amsterdam wil om zijn toekomst verder op te bouwen. Indien het college aan [appellant] urgentie verleent, betekent dit dat anderen die wel aan deze voorwaarden voldoen of personen die al zeer lang op de wachtlijst staan mogelijk nog langer op een woning moeten wachten.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college de aanvraag om urgentie heeft mogen afwijzen.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020
317-960