201905816/1/A3.
Datum uitspraak: 8 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2019 in zaak nr. 18/7274 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2018 heeft het college de aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 29 november 2018 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2019 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 november 2018 vernietigd, het besluit van 3 augustus 2018 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2019, waar het college, vertegenwoordigd door T. Kok, en [wederpartij], bijgestaan door mr. L.M. Ravestijn, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [wederpartij] heeft bij het college een urgentieverklaring aangevraagd. Hierin heeft zij vermeld dat ze sinds februari 2017 geen vaste verblijfplaats heeft en op verschillende logeeradressen verblijft en dat zij onlangs heeft ontdekt dat ze zwanger is. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat zij bij haar ouders staat ingeschreven en niet is gebleken dat zij geen woonruimte kan betrekken buiten de regio, waar de woningnood minder hoog is. In bezwaar heeft [wederpartij] gesteld dat zij ten tijde van de aanvraag weer bij haar ouders woonde, maar dat zij hier na de bevalling niet meer kan wonen omdat haar vader niet op de hoogte is van de zwangerschap en dit ook niet zal accepteren. Op 18 augustus 2018 is [wederpartij] bevallen van een zoontje. Zij verbleef op dat moment in een kraamhotel. Ten tijde van de hoorzitting in bezwaar verbleef [wederpartij] in een anti-kraakpand. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft hierbij betrokken dat de woonsituatie van [wederpartij] ten tijde van het besluit op bezwaar weliswaar zorgelijk is maar dat zij de aangeboden hulp en opvang heeft geweigerd. Bovendien zijn er - kort gezegd - twijfels of zij daadwerkelijk niet meer bij haar ouders terecht kan en over haar binding met Amstelveen. Volgens het college is daardoor sprake van een voorliggende voorziening. Daarom geldt voor [wederpartij] een weigeringsgrond voor het toekennen van een urgentieverklaring.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd, het besluit van 3 augustus 2018 herroepen en zelf in de zaak voorzien door het college op te dragen om een urgentieverklaring aan [wederpartij] te verlenen. Volgens de rechtbank zijn er geen algemene weigeringsgronden en is sprake van een levensontwrichtende woonsituatie op grond waarvan het college volgens de Huisvestingsverordening Amstelveen 2016 (hierna: de Huisvestingsverordening) een urgentieverklaring aan [wederpartij] had moeten verlenen. De rechtbank heeft daarover overwogen dat het hier gaat om een jonge alleenstaande moeder die ten tijde van het besluit op bezwaar met haar baby illegaal verbleef in een anti-kraakpand waar ze elk moment kon worden uitgezet. De rechtbank heeft ook van belang geacht dat ter zitting is gebleken dat het zoontje van [wederpartij] inmiddels uit huis is geplaatst en bij de ouders van [wederpartij] woont zodat moeder en zoon nu gescheiden zijn en dat [wederpartij] bij een vriendin verblijft. De rechtbank beschouwt deze situatie als een ‘dakloos gezin met minderjarige kinderen’ waarop het beleid is gericht. Het college heeft volgens de rechtbank ten onrechte aangenomen dat er een voorliggende voorziening aanwezig is. Volgens de rechtbank kan van [wederpartij] niet worden gevraagd buiten de regio te gaan wonen omdat de moeder van [wederpartij] een cruciale rol speelt in het helpen met zorgen voor de baby, [wederpartij] een zeer beperkt sociaal netwerk heeft en zij verstoten is door haar vader vanwege de zwangerschap. Volgens de rechtbank is er in dit geval sprake van een levensontwrichtende situatie, die alleen kan worden opgelost door verhuizing naar andere, zelfstandige woonruimte. Hierover heeft de rechtbank overwogen dat het gescheiden zijn van moeder en kind levensontwrichtend is omdat een baby zich veilig moet kunnen hechten aan de moeder en dat dit alleen kan worden opgelost als [wederpartij] met haar baby een zelfstandige woning in de buurt van haar moeder krijgt. Het college heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
2.1. Bij uitspraak van 4 september 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling de uitspraak van de rechtbank geschorst. Aan [wederpartij] is op het moment van de behandeling van het hoger beroep daarom nog geen urgentie verleend.
Het hoger beroep
3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het op grond van de Huisvestingsverordening en de Regionale Beleidsregels woonurgentie Uitwerking gemeente Amstelveen (hierna: de Beleidsregels) een urgentieverklaring aan [wederpartij] moet verlenen. Volgens het college staan algemene weigeringsgronden aan verlening van een urgentieverklaring in de weg. Het college betoogt daarvoor dat de rechtbank haar oordeel grotendeels baseert op feiten die op de zitting bij de rechtbank naar voren zijn gebracht en die dateren van na het besluit op bezwaar. Ook heeft de rechtbank alle stellingen van [wederpartij] - ook die op de zitting voor het eerst naar voren zijn gebracht - voor waar aangenomen terwijl deze niet zijn onderbouwd.
Zo was de baby van [wederpartij] weliswaar ten tijde van de zitting uit huis geplaatst maar is de reden van die uithuisplaatsing niet door de rechtbank onderzocht en is aangenomen dat de woonsituatie hiervoor de enige oorzaak is. Deze redenen kunnen volgens het college ook liggen in de kwetsbare psychische toestand van [wederpartij] in samenhang met haar weigering van hulp en begeleiding. De rechtbank is voor het oordeel over de vraag of er een voorliggende voorziening is ten onrechte alleen ingegaan op de mogelijkheid van wonen buiten de regio en niet op het afwijzen van [wederpartij] van hulp en opvang. Het college heeft grote twijfels bij de door de rechtbank voor waar aangenomen feiten. Zo is het sociale netwerk van [wederpartij] niet beperkt gezien de lijst van logeeradressen waarin zij in het verleden verbleef, heeft zij zelf verklaard ook buiten de regio te hebben gezocht, heeft zij al tijdens de aanvraag de anti-kraakwoning geregeld waarvan is gebleken dat dit ging om een tijdelijk huurcontract tot oktober 2018. Ook vindt het college het opmerkelijk dat haar zoontje bij de ouders van [wederpartij] woont en dat [wederpartij] daar dagelijks op bezoek gaat en op vakantie gaat bij familie in Marokko terwijl zij stelt dat ze is verstoten en vreest voor eerwraak.
Beoordeling van het hoger beroep
4. De Afdeling ziet in de dossierstukken dat het college heeft geprobeerd om [wederpartij] op verschillende manieren te helpen met haar sociale problemen en haar huisvestingsprobleem. Uit het Rapport woonurgentiezaken van 1 augustus 2018 volgt dat het Sociaal Team [wederpartij] sociale ondersteuning heeft geboden en dat het voor [wederpartij] op zoek is gegaan naar een stabiele en veilige woonsituatie. In het rapport staat dat [wederpartij] samen met een hulpverlenende instantie moet onderzoeken of een zelfstandige woning voor haar wel veilig is gelet op haar in dat rapport omschreven onstabiele verleden en psychische problemen. In het Rapport urgentiezaken van 8 mei 2018 staat dat het Sociaal Team met [wederpartij] noodopvang van de GGD en een moederhuis heeft besproken en tevens heeft vastgesteld dat [wederpartij] vanaf september 2018 aangemeld zou kunnen worden voor een pleeggezin. [wederpartij] stond hier negatief tegenover en zag in deze woonvormen geen stabiele en veilige woonsituatie. Uit het besluit op bezwaar van 29 november 2018 en het daarbij behorende advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Amstelveen van 29 november 2018 volgt dat [wederpartij] in een gesprek met het Sociaal Team op 19 november 2018 nogmaals noodopvang door de GGD heeft geweigerd. De GGD heeft de bezwaarschriftencommissie op 23 november 2018 laten weten dat [wederpartij] echter wel een aanvraag heeft lopen voor een traject ‘maatschappelijke opvang beschermd en begeleid wonen’ met als richting zelfstandig wonen en dat [wederpartij] hier ook aan mee werkte. Het Sociaal Team heeft de bezwaarschriftencommissie op 27 november 2018 tot slot laten weten dat [wederpartij] de mogelijkheid heeft om zich alsnog aan te melden voor noodopvang van de GGD.
4.1. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat zich een algemene weigeringsgrond voordoet. Het college heeft namelijk terecht gesteld dat [wederpartij] het huisvestingsprobleem redelijkerwijs kon voorkomen of oplossen, onder meer door gebruik te maken van een voorliggende voorziening. Onder een voorliggende voorziening wordt volgens de Beleidsregels verstaan "een voorziening die gelet op haar aard en doel, wordt geacht voor het oplossen van het huisvestingsprobleem van belanghebbende toereikend en passend te zijn".
Het college heeft zich op grond van de feiten en omstandigheden onder 4 in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [wederpartij] haar huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere manier kon oplossen door de ondersteuning van het Sociaal Team te aanvaarden, waardoor zij niet dakloos zou hoeven zijn. Dat [wederpartij] ervoor heeft gekozen om deze ondersteuning niet te aanvaarden, is zoals het college terecht stelt een keuze die voor haar eigen rekening dient te blijven. Het college stelt terecht dat de rechtbank dit geheel onbesproken heeft gelaten, terwijl het college in het verweerschrift in beroep en op de zitting bij de rechtbank nogmaals naar voren heeft gebracht dat [wederpartij] meerdere malen haar afspraken met het Sociaal Team niet is nagekomen en dat zij de noodopvang van de GGD heeft geweigerd. Het college stelt ook terecht dat ook al zou het besluit onjuist zijn geweest, onder de gegeven omstandigheden voor zelf in de zaak voorzien door de rechtbank geen plaats was omdat het aan het college is om in dat geval een nieuwe afweging te maken met inachtneming van de uitspraak.
Alleen al om deze redenen is het hoger beroep gegrond. Aan bespreking van de overige gronden van het hoger beroep komt de Afdeling niet toe, omdat met deze conclusie ook de grondslag aan de rest van de uitspraak komt te ontvallen.
Het betoog slaagt.
4.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, met toepassing van artikel 8:116 van de Algemene wet bestuursrecht de gronden van het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 29 november 2018 beoordelen.
4.3. Gelet op hetgeen onder 4.1. is overwogen doet zich een algemene weigeringsgrond voor en slaagt het beroep in zoverre niet. De gronden gericht tegen de andere weigeringsgronden, en ook hetgeen ter zitting is gesteld over het aanvullen van het besluit met een nieuwe weigeringsgrond behoeven geen bespreking, omdat één weigeringsgrond al leidt tot het niet in aanmerking komen voor urgentie.
Waar het gaat om het beroep op de hardheidsclausule is de Afdeling van oordeel dat het college in redelijkheid geen grond heeft hoeven zien om met toepassing van de hardheidsclausule alsnog tot verlening van urgentie over te gaan. Urgentie wordt alleen verleend in zeer uitzonderlijke gevallen omdat het aantal aanvragen groot is en het aantal beschikbare sociale huurwoningen beperkt. De omstandigheid waarin een alleenstaande ouder met een kind een urgentieverklaring aanvraagt, is een veelvoorkomende situatie. Ook de situatie waarbij een jongere, al dan niet met partner of kinderen niet langer thuis kan of wil blijven wonen is een veelvoorkomende situatie. Het maken van een uitzondering hiervoor zou de druk op het beperkte aantal beschikbare sociale woningen vergroten en daarmee ten koste gaan van andere woningzoekenden die ofwel wel in aanmerking komen voor urgentie omdat zij voldoen aan de voorwaarden ofwel al zeer lange tijd op een woning wachten. Daarbij mocht het college ook bij deze afweging van belang achten dat [wederpartij] de ondersteuning van het Sociaal Team afwijst en dat zij daarmee een kans om haar huisvestingsprobleem op te lossen niet benut.
Het beroep is ongegrond.
Conclusie
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, omdat de rechtbank het beroep van [wederpartij] ten onrechte gegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 november 2018 van het college ongegrond verklaren. Dit betekent dat de zaak hiermee is beëindigd en dat het besluit van 29 november 2018 in stand blijft.
5.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2019 in zaak nr. 18/7274;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020
317-960.
BIJAGE | WETTELIJK KADER
Artikel 8:116 van de Algemene wet bestuursrecht
In de gevallen, bedoeld in artikel 8:115, eerste lid, onderdeel a, kan de hogerberoepsrechter de zaak zonder terugwijzing afdoen, indien deze naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft.
Artikel 1, sub tt, van de Huisvestingsverordening Amstelveen 2016
Voorliggende voorziening: een voorziening die gelet op haar aard en doel, wordt geacht voor het oplossen van het huisvestingsprobleem van belanghebbende toereikend en passend te zijn.
Artikel 2.6.5 van de Huisvestingsverordening Amstelveen 2016
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
b. er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;
Artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening Amstelveen 2016
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
2. Burgemeester en wethouders registreren de gevallen waarin met toepassing van het in het eerste lid bepaalde een urgentieverklaring wordt verleend. De registratie bevat tenminste de datum waarop de urgentieverklaring wordt verleend en de specifieke omstandigheden van het geval die leiden tot de verlening van de urgentieverklaring. De registraties worden tenminste eenmaal per jaar besproken in de Stuurgroep Wonen.
Regionale Beleidsregels woonurgentie Uitwerking gemeente Amstelveen
2.2 Uitwerking algemene weigeringsgronden
Hieronder wordt eerst cursief de in de verordening opgenomen algemene weigeringsgrond geciteerd. Daarna wordt de in deze beleidsregels gegeven uitwerking weergegeven.
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden (cursief wordt de desbetreffende bepaling uit de verordening geciteerd):
(…)
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
Er is sprake van een urgent huisvestingsprobleem als het huishouden van aanvrager dakloos is of zeer binnenkort dakloos zal worden. Met dakloosheid wordt gelijkgesteld de situatie waarin het huishouden van aanvrager naar het oordeel van burgemeester en wethouders als gevolg van een probleem met de huisvesting redelijkerwijs geen gebruik meer geacht wordt te kunnen maken van de tot dan toe bewoonde woning. In de volgende gevallen is in ieder geval op zichzelf staand geen sprake van een urgent
huisvestingsprobleem:
de aanvrager woont op dit moment bij een ander huishouden in;
de aanvrager bewoont thans woonruimte op grond van een tijdelijke huurovereenkomst, welke binnenkort afloopt of bewoonde woonruimte op grond van een inmiddels afgelopen tijdelijke huurovereenkomst.
d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;
Een voorliggende voorziening is een voorziening die gelet op haar aard en doel, wordt geacht voor het oplossen van het huisvestingsprobleem van belanghebbende toereikend en passend te zijn.