ECLI:NL:RVS:2020:1796

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
201908870/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 november 2019. De rechtbank had de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 19 mei 2017 vernietigd. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen en geweigerd om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De staatssecretaris stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij de medische gegevens van de vreemdeling had moeten beoordelen in het kader van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier. Hij betoogde dat de rechtbank hiermee buiten de omvang van het geschil was getreden, aangezien de vreemdeling in zijn beroepsgronden niet had aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte had geweigerd om hem een verblijfsvergunning regulier te verlenen.

De Raad van State oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde. De staatssecretaris had niet opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat hij ondeugdelijk had gemotiveerd dat het asielrelaas ongeloofwaardig was. Dit betekende dat de staatssecretaris opnieuw op de asielaanvraag moest beslissen, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en de staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

Uitspraak

201908870/1/V2.
Datum uitspraak: 29 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 november 2019 in zaak nr. 17/11996 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geweigerd om hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 13 november 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.N. van der Voet, advocaat te Delft, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij gelet op de met de zienswijze overgelegde medische gegevens krachtens artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb 2000 had moeten beoordelen of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met medische behandeling. Hij betoogt dat de rechtbank daarmee in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb heeft gehandeld.
2.    Het betoogt slaagt. De staatssecretaris betoogt immers terecht dat de vreemdeling in zijn beroepsgronden, noch ter zitting heeft aangevoerd dat hij ten onrechte heeft geweigerd hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen. Door dat te toetsen, is de rechtbank buiten de omvang van het geschil getreden.
2.1.    De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is gegrond. In hoger beroep is de staatssecretaris niet opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. Dit betekent dat de staatssecretaris opnieuw op de asielaanvraag moet beslissen met inachtneming van wat de rechtbank daarover heeft overwogen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep gegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020
307-920.