ECLI:NL:RVS:2020:1796
Raad van State
- Hoger beroep
- H. Troostwijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 november 2019. De rechtbank had de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 19 mei 2017 vernietigd. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen en geweigerd om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De staatssecretaris stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij de medische gegevens van de vreemdeling had moeten beoordelen in het kader van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier. Hij betoogde dat de rechtbank hiermee buiten de omvang van het geschil was getreden, aangezien de vreemdeling in zijn beroepsgronden niet had aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte had geweigerd om hem een verblijfsvergunning regulier te verlenen.
De Raad van State oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde. De staatssecretaris had niet opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat hij ondeugdelijk had gemotiveerd dat het asielrelaas ongeloofwaardig was. Dit betekende dat de staatssecretaris opnieuw op de asielaanvraag moest beslissen, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en de staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.