ECLI:NL:RVS:2020:1801

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
202003358/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake overtreding Activiteitenbesluit milieubeheer door verkoop van lachgas

Op 29 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoeker] en het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Het college had op 9 januari 2020 een besluit genomen waarin [verzoeker] werd gelast om de overtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer te beëindigen. [verzoeker] exploiteert een nachtwinkel en een groothandel in lachgas in Arnhem en is van mening dat het besluit onterecht is. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat het besluit geschorst kan worden in afwachting van de beslissing op bezwaar.

Tijdens de zitting op 16 juli 2020 is gebleken dat [verzoeker] zijn inrichting inmiddels heeft verplaatst naar een andere gemeente, waardoor hij weer in staat is om lachgas te verkopen zonder dat hij dwangsommen riskeert. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel er enige omzetverlies is door de verhuizing, de financiële gevolgen voor [verzoeker] beperkt zijn. De voorzieningenrechter heeft ook in overweging genomen dat het college, indien de lasten onterecht zijn opgelegd, de financiële gevolgen daarvan ongedaan moet maken.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang meer bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202003358/1/R4.
Datum uitspraak: 29 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend in Arnhem, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker],
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2020 heeft het college [verzoeker] gelast om de overtreding van artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer en artikel 2.1, eerste en tweede lid, aanhef en onder e, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) te (laten) beëindigen en beëindigd te (laten) houden.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juli 2020, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. C.C.J.M. Weijers, advocaat in Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door F. Schilling, bijgestaan door mr. F.A. Pommer, advocaat in Nijmegen, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [verzoeker] exploiteert de [nachtwinkel] op het perceel aan de [locatie 1] in Arnhem en de [inrichting] aan het perceel op de [locatie 2] in Arnhem. De inrichting is een groothandel in lachgas (ook wel distikstofmonoxide genoemd) die onder andere aan de nachtwinkel levert. In de nachtwinkel verkoopt [verzoeker] onder meer lachgas en daarbij behorende producten aan particulieren, die dit voor recreatief gebruik kunnen gebruiken door het lachgas te inhaleren.
Het college stelt zich op het standpunt dat de verkoop van lachgas gevaarlijk is voor de gezondheid en het milieu en dat [verzoeker] daarom artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer en artikel 2.1, eerste en tweede lid, aanhef en onder e, van het Activiteitenbesluit heeft overtreden. Het college heeft [verzoeker] bij besluit van 9 januari 2020 gelast om deze overtredingen te beëindigen door, kort weergegeven, zowel in de nachtwinkel als in de inrichting geen lachgas meer ter inhalering ter beschikking te stellen of daarvoor aanwezig te hebben.
[verzoeker] is het niet eens met dit besluit en heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht om, in afwachting van het besluit op bezwaar, het primaire besluit van 9 januari 2020 te schorsen.
2.    Artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer luidt:
"Een ieder die beroepshalve een stof, mengsel of genetisch gemodificeerd organisme vervaardigt, in Nederland invoert, toepast, bewerkt, verwerkt of aan een ander ter beschikking stelt, en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door zijn handelingen met die stof of dat mengsel of organisme gevaren kunnen optreden voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken."
Artikel 2.1, eerste en tweede lid, aanhef en onder e, van het Activiteitenbesluit luidt:
"1.  Degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
2. Onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:
[…]
e. het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van luchtverontreiniging;
[…]"
3.    Een voorlopige voorziening kan worden getroffen als een spoedeisend belang daartoe aanleiding geeft. Ter zitting is gebleken dat [verzoeker] de inrichting inmiddels heeft verplaatst naar een andere gemeente, waardoor hij weer in staat is om zonder verbeuring van dwangsommen de groothandel te exploiteren. Weliswaar leidt de inrichting enige omzetverlies omdat de nachtwinkel geen lachgas meer inkoopt, maar [verzoeker] kan door de verhuizing wel weer lachgas verkopen aan andere klanten. Verder heeft [verzoeker] ter zitting gesteld dat de verkoop van lachgas in de nachtwinkel een klein deel van de omzet bedraagt. De financieel nadelige consequenties die het voldoen aan de lasten onder dwangsom voor [verzoeker] tot gevolg hebben, zijn daarom op dit moment slechts beperkt. Daargelaten of de in de artikelen 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer en 2.1, eerste en tweede lid, aanhef en onder e, van het Activiteitenbesluit neergelegde zorgplichten van toepassing zijn op de verkoop van lachgas door [verzoeker] en daargelaten of het college voldoende heeft onderbouwd dat de verkoop van lachgas een gevaar kan opleveren voor de gezondheid van de mens en nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, omdat daartoe geen spoedeisend belang meer bestaat. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat het college, als zou worden geoordeeld dat de lasten ten onrechte zijn opgelegd, de financiële gevolgen van de lasten ongedaan zal moeten maken.
4.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.H.Y. Huijts, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020
811.