201906240/1/A3.
Datum uitspraak: 29 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eindhoven,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 5 juli 2019 in zaak nr. 18/3160 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2017 heeft het college een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit, verzonden op 12 november 2018, heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.N.H. van Waerdt, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 13 juli 2017 heeft [appellant] een Wob-verzoek ingediend. Het verzoek luidt als volgt: "In het kader van de werkzaamheden en bestemmingsplanwijzigingen die u heeft voorgesteld verzoek ik u mij de relevante informatie en documenten te verstrekken voor […] de bestemmingsplanwijziging en verkoop van de kavel[s] in Park Meerland (Meerhoven) aan Waterfront ongenummerd. Tevens verzoek ik u om de relevante documenten en communicatie met de horeca ondernemers over de vestiging van deze onderneming op deze locatie te verstrekken." Bij het besluit van 21 augustus 2017 heeft het college het verzoek gedeeltelijk ingewilligd. Bij besluit, verzonden op 6 maart 2018, heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 oktober 2018 in zaak nr. 18/736 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit, verzonden op 6 maart 2018, vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen en daarbij rekening te houden met wat de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen. Bij het besluit, verzonden op 12 november 2018, heeft het college ter uitvoering van die uitspraak het bezwaar van [appellant] gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van 5 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in het besluit, verzonden op 12 november 2018, ten onrechte niet is beoordeeld of bepaalde documenten, waaronder e-mailberichten, die hij ter zitting van de rechtbank van 6 juni 2018 heeft vermeld, openbaar kunnen worden gemaakt. Volgens hem was daarom geen sprake van een volledige heroverweging en is het besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
2.1. In de uitspraak van 19 oktober 2018 heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] pas op de zitting van 6 juni 2018 heeft aangevoerd dat er meer correspondentie moet zijn tussen de gemeente en de horeca-ondernemer. De rechtbank heeft deze grond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. [appellant] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 19 oktober 2018. Dit betekent dat het college in het nieuwe, ter uitvoering van de uitspraak van 19 oktober 2018 genomen besluit op bezwaar niet hoefde in te gaan op deze ter zitting van 6 juni 2018 aangevoerde grond.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Hartsuiker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020
620.