ECLI:NL:RVS:2020:1824

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
202001369/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en rechtmatigheid van afvalinzameling in Den Haag

In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij op 6 november 2019 spoedeisende bestuursdwang is toegepast wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Het college heeft op 24 november 2019 besloten dat een gedeelte van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, voor rekening van de appellant komt. De appellant betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij deze in de papiercontainer heeft gedeponeerd. Hij beweert dat de containers overvol waren en dat hij de doos in de container heeft gepropt, waarbij een deel uitstak. De appellant vermoedt dat de toezichthouder de situatie heeft gefingeerd, omdat er vaak afval naast de containers ligt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 juli 2020 behandeld. De appellant heeft zijn bezwaren tegen de bestuursdwang uiteengezet, maar de Afdeling oordeelt dat de appellant de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat deze niet goed gesloten was en er een deel uitstak. De omstandigheid dat de containers overvol waren, ontsloeg de appellant niet van zijn verplichting om de doos op de juiste wijze aan te bieden. Het college heeft terecht gehandeld door de doos te verwijderen zonder eerst een waarschuwing te geven, gezien de negatieve gevolgen van verkeerd aangeboden huisvuil.

De Afdeling verklaart het beroep van de appellant ongegrond en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2020.

Uitspraak

202001369/1/R4.
Datum uitspraak: 29 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2019 heeft het college zijn beslissing om op 6 november 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 18 februari 2020 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 6 november 2019 is aangetroffen naast een ondergrondse papiercontainer ter hoogte van de Haringkade 159 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2.    [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij de doos in de papiercontainer heeft gedaan. Hij stelt dat de containers overvol waren en dat hij de doos in een container heeft gepropt, maar dat er nog een stuk uitstak. Volgens hem kan iedereen de doos uit de container hebben gehaald. Hij vermoedt dat de foto bij het controlerapport bij het besluit van 24 november 2019, waarop de doos op de grond naast de papiercontainer staat, iets laat zien dat in scène is gezet door de toezichthouder. Volgens [appellant] zijn de containers aan de Haringkade en in de Keizerstraat vaak vol en ligt er vaak veel afval naast. Volgens hem maakt de gemeente het burgers hierdoor moeilijk om gemotiveerd te blijven om hun afval gescheiden aan te bieden.
[appellant] stelt verder dat het wel zo elegant was geweest als hij eerst een waarschuwing had gekregen, omdat hij toen hij de doos in de container stopte nog niet lang in Den Haag woonde, hij gezondheidsproblemen heeft en de moeite heeft genomen om zijn huisvuil gescheiden aan te bieden.
2.1.    Deze procedure gaat over de rechtmatigheid van het besluit van 24 november 2019. De staat van de containers aan de Haringkade en in de Keizerstraat, staat in deze procedure niet ter beoordeling.
Op grond van artikel 6, tweede lid, onder b en c, van de Regeling uitvoering Afvalstoffenverordening 2010 Den Haag 2018 moeten inzamelvoorzieningen na gebruik goed gesloten worden en mogen uit de inzamelvoorziening geen voorwerpen steken. Door de doos gedeeltelijk in de papiercontainer te doen, waarbij er nog een stuk uitstak, heeft [appellant] de doos verkeerd aangeboden. Alleen al daarom heeft het college hem terecht als overtreder aangemerkt. Het is daarbij niet van belang hoe de doos vervolgens op de grond naast de container terecht is gekomen. De omstandigheid dat de containers overvol waren, ontsloeg [appellant] niet van zijn verplichting om de doos op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bijvoorbeeld op een ander moment of bij een andere inzamelvoorziening. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
2.2.    In de bij het besluit van 18 februari 2020 gevoegde "Beleidsregel handhaving verkeerd aangeboden huisvuil 2013" staat dat een spoedeisend belang gemoeid is met de directe verwijdering van op onjuiste wijze aangeboden huisvuil, vanwege de negatieve gevolgen van het verkeerd aanbieden van huisvuil. Deze negatieve gevolgen zijn onder meer de vuilaantrekkende werking, het aantrekken van ongedierte en in algemene zin vervuiling. Vanwege deze negatieve gevolgen kon het college in redelijkheid, overeenkomstig zijn beleid, overgaan tot het direct opruimen van de doos zonder eerst een waarschuwing te geven. De door [appellant] gestelde omstandigheden dat hij nog niet lang in Den Haag woonde, dat hij gezondheidsproblemen heeft en dat hij de moeite heeft genomen om zijn huisvuil gescheiden aan te bieden, maken dit niet anders, omdat deze omstandigheden niets veranderen aan het belang van het college bij de directe verwijdering van verkeerd aangeboden huisvuil.
Het betoog faalt.
3.    [appellant] stelt in zijn beroepschrift verschillende vragen aan de gemeente over de aanpak van de afvalinzameling en de door hem gedane meldingen over volle containers. Aan deze vragen kunnen geen beroepsgronden worden ontleend.
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020
687.