ECLI:NL:RVS:2020:1905

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
202002530/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor het legaliseren van een veldschuur te Liessel

Op 12 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Deurne. Dit hoger beroep volgde op een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2020, waarin het beroep van een wederpartij tegen een besluit van het college om een omgevingsvergunning voor het legaliseren van een veldschuur te Liessel te verlenen, gegrond werd verklaard. De rechtbank had het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de wederpartij, dat eerder ongegrond was verklaard.

Het college verzocht de voorzieningenrechter om, in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep, niet handhavend op te treden tegen het gebouw dat zonder vergunning was opgericht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 30 juli 2020, waarbij zowel het college als de wederpartij vertegenwoordigd waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Het college had een omgevingsvergunning verleend, en er was op dat moment geen overtreding van een wettelijk voorschrift, waardoor handhaving niet aan de orde was.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt dat het oordeel van de voorzieningenrechter voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure.

Uitspraak

202002530/2/R2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Deurne,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2020 in zaak nr. SHE 19/2857 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Liessel, gemeente Deurne,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne.
Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend voor het legaliseren van een veldschuur op het perceel [locatie] te Liessel.
Bij besluit van 23 september 2019 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2020 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 september 2019 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee hoger beroep is ingesteld, heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [wederpartij] een schriftelijke uiteenzetting met betrekking tot het verzoek gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 juli 2020, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.H. Baudoin, is verschenen. Voorts is daar [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. G.J.A. de Jager, advocaat te Rotterdam, gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Op het perceel [locatie] is een gebouw aanwezig dat in 1956 zonder vergunning is opgericht. De raad van de gemeente Deurne heeft ten behoeve het gebruik van dit gebouw voor permanente bewoning in het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied" persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen. Het college ziet zich daarom gehouden om het illegale gebouw te legaliseren, zodat daarin kan blijven worden gewoond tot het persoonsgebonden overgangsrecht is uitgewerkt.
Vanwege de gegeven omstandigheden, heeft het college zich genoodzaakt geacht bij het besluit van 15 augustus 2017 een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te verlenen voor het legaliseren van een veldschuur.
De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1829, geoordeeld dat het beoogde gebruik van het gebouw wonen is, zodat de omgevingsvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan had moeten worden geweigerd.
3.    Het door het college gedane verzoek strekt ertoe dat, bij wijze van voorlopige voorziening, wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep niet handhavend hoeft op te treden met betrekking tot het gebouw aan de [locatie].
4.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het geding in onderhavige procedure gaat over een (verleende) omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het verzoek van het college om te mogen afzien van handhavend optreden valt, wat daarvan ook zij, buiten het kader van deze procedure. Voorts wordt er nu, zo lang er een vergunning is, geen overtreding van een wettelijk voorschrift gepleegd, zodat er geen situatie bestaat die het college noopt tot gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot handhaving. De rechtbank heeft het besluit van 15 augustus 2017 immers niet herroepen en ter zitting is verklaard dat het college nog geen nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.
De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat wanneer de raad geen woonbestemming zou willen toekennen of als de raad dat wel zou willen van provinciewege, na een uitdrukkelijk verzoek daartoe gelet op de omstandigheden van dit concrete geval, geen medewerking daaraan zou worden verleend, het college eerst een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Ervan uitgaande dat de desbetreffende omgevingsvergunning daarbij wordt geweigerd, moet het college vervolgens bezien of handhavend moet worden opgetreden. Indien het college zou besluiten gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot handhaving, zou het eventueel aan [vergunninghouder] zijn op dat moment een verzoek om voorlopige voorziening te vragen naar aanleiding van het handhavend optreden van het college.
5.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Schoonbrood
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020
694.