ECLI:NL:RVS:2020:1912

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
202002331/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en niet-ontvankelijkheid beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders Den Haag

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij op 14 november 2019 spoedeisende bestuursdwang is toegepast wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Het college heeft in het besluit van 29 november 2019 vermeld dat een gedeelte van de kosten, te weten € 126,00, voor rekening van de appellant komt. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond in het besluit van 27 februari 2020. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld.

Echter, bij besluit van 1 juli 2020 heeft het college het eerdere besluit van 27 februari 2020 ingetrokken en het besluit van 29 november 2019 herroepen. Dit betekent dat de appellant niet langer als overtreder wordt aangemerkt en het bedrag van € 126,00 niet meer hoeft te betalen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 juli 2020 ter zitting behandeld.

De Afdeling oordeelt dat, omdat het college met het besluit van 1 juli 2020 is tegemoetgekomen aan het beroep van de appellant, deze geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het eerdere besluit. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Tevens wordt het college gelast om het door de appellant betaalde griffierecht van € 48,00 te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2020.

Uitspraak

202002331/1/R4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2019 heeft het college zijn beslissing om op 14 november 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 27 februari 2020 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij besluit van 1 juli 2020 heeft het college het besluit van 27 februari 2020 ingetrokken en het besluit van 29 november 2019 herroepen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 23 juli 2020.
Overwegingen
1.    In het besluit van 1 juli 2020 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet langer als overtreder moet worden aangemerkt, het besluit van 27 februari 2020 ingetrokken en het besluit van 29 november 2019 herroepen. Dit betekent, zoals ook is vermeld in het besluit van 1 juli 2020, dat [appellant] het bedrag van € 126,00 niet langer hoeft te betalen.
Met dit besluit is het college geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 februari 2020, waardoor hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling daarvan. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
2.    Aangezien het college met het besluit van 1 juli 2020 is tegemoetgekomen aan het beroep, ziet de Afdeling aanleiding het college te gelasten het door [appellant] betaalde griffierecht te vergoeden.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,00 (zegge: achtenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020
687.