ECLI:NL:RVS:2020:2061
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring
Op 26 augustus 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 13 maart 2020 in bewaring genomen, en had tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 juli 2020 het beroep ongegrond verklaarde, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, voerde in hoger beroep aan dat er redenen waren om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, ondanks het verbod op hoger beroep in deze situatie.
De Raad van State overwoog dat de uitspraak van de rechtbank betrekking had op het voortduren van de maatregel van bewaring, waartegen geen hoger beroep mogelijk is volgens de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling oordeelde dat de argumenten van de vreemdeling geen aanleiding gaven om het hoger beroep toch te behandelen, aangezien er geen sprake was van een eerlijk proces. De Afdeling verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen proceskosten hoefde te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 26 augustus 2020.