ECLI:NL:RVS:2020:2147
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verlenging verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
Op 8 mei 2017 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor verlenging van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Hiertegen heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 27 december 2018 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 4 mei 2020 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Manawi, heeft hierop hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 september 2020 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak werd vastgesteld dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet heeft uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist onder artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.
De Afdeling heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van M.E. van Laar LLM, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 september 2020.