ECLI:NL:RVS:2020:2190

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
202000023/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevestiging optieverklaring Nederlanderschap door burgemeester Rotterdam

Op 9 september 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellante] tegen de burgemeester van Rotterdam. De zaak betreft de weigering van de burgemeester om de verklaring van [appellante] dat zij het Nederlanderschap wil verkrijgen te bevestigen. De burgemeester weigerde deze bevestiging op basis van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat [appellante] ten tijde van het afleggen van de verklaring niet getrouwd was met een Nederlander.

[appellante] stelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de burgemeester ten onrechte had geweigerd haar optieverklaring te bevestigen. Zij voerde aan dat zij inmiddels 16 jaar rechtmatig in Nederland verblijft en dat zij tot 2017 meer dan drie jaar met een Nederlander was gehuwd. Ook stelde zij dat zij geen gevaar voor de openbare orde vormt en dat haar kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben. De rechtbank had volgens [appellante] deze persoonlijke omstandigheden moeten meewegen bij de beoordeling van de vraag of er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het beleid rechtvaardigden.

De rechtbank had echter terecht overwogen dat [appellante] zich niet kon beroepen op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de burgemeester de weigering niet had gebaseerd op een beleidsregel, maar op het feit dat [appellante] niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202000023/1/V6.
Datum uitspraak: 9 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 december 2019 in zaak nr. 19/496 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2018 heeft de burgemeester geweigerd de verklaring van [appellante] dat zij het Nederlanderschap wil verkrijgen te bevestigen.
Bij besluit van 24 december 2018 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S. Atceken-Ata, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.T. Kasiemkhan, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De burgemeester heeft de bevestiging van de verklaring van [appellante] geweigerd, omdat zij niet voldoet aan de vereisten in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) om in aanmerking te komen voor het Nederlanderschap door optie. Hiertoe heeft de burgemeester redengevend geacht dat [appellante] ten tijde van het afleggen van de verklaring niet getrouwd was met een Nederlander.
2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de burgemeester ten onrechte heeft geweigerd haar optieverklaring te bevestigen. Zij voert aan dat zij inmiddels 16 jaar rechtmatig in Nederland verblijft en dat zij tot 2017 meer dan drie jaar met een Nederlander was gehuwd. Zij vormt geen gevaar voor de openbare orde en ook haar kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft niet onderkend dat de burgemeester deze persoonlijke omstandigheden had moeten betrekken bij de beantwoording van de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht die maken dat het vasthouden aan het toepasselijke beleid onevenredige gevolgen zou hebben.
2.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] zich niet met succes kan beroepen op artikel 4:84 van de Awb, omdat de burgemeester de weigering van de optieverklaring niet heeft gebaseerd op een beleidsregel, maar daaraan ten grondslag heeft gelegd dat zij niet voldoet aan het wettelijk vereiste, neergelegd in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de RWN. Reeds hierom faalt het betoog.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020
670-876.