201909010/1/R2.
Datum uitspraak: 9 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Tilburg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 oktober 2019 in zaak nr. 19/559 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2018 heeft het college geweigerd aan [appellanten] een omgevingsvergunning te verlenen voor het ophogen van een schansmuur op het perceel [locatie] te Tilburg.
Bij besluit van 14 december 2018 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2020, waar [appellanten], en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J. Hümmels, bijgestaan door mr. B.M.H.J. Gossen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding, besluitvorming en aangevallen uitspraak
1. [appellanten] zijn eigenaren van een perceel met woning, gelegen aan de [locatie] te Tilburg. Op hun perceel bevindt zich langs de gehele zijdelingse perceelsgrens een schansmuur, met een hoogte van 2 m. Zonder een daartoe strekkende omgevingsvergunning hebben [appellanten] deze muur opgehoogd naar 2,70 m. Daarna hebben zij voor deze bouwactiviteit een omgevingsvergunning aangevraagd.
2. Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd, omdat het op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan om een muur met een hoogte van 2,7 m te bouwen op het perceel en het college niet bereid is hiervan af te wijken.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om voor het bouwplan van het bestemmingsplan af te wijken.
Bestemmingsplan
4. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met de op grond van het bestemmingsplan "Hoogvenne Armhoef 2007" op het perceel rustende bestemming "Gemengde Doeleinden". Het college heeft de vergunningaanvraag daarom mede aangemerkt als een aanvraag voor het afwijken van het bestemmingsplan in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Het college is bevoegd om een dergelijke omgevingsvergunning te verlenen op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo in samenhang met artikel 3.17.2 van de regels van het bestemmingsplan.
5. Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking."
Artikel 3.17.2 van de regels van het bestemmingsplan luidt:
"Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedurevoorschriften in 30.1 vrijstelling verlenen ten behoeve van:
- de in artikel 3.17.1 vastgelegde hoogten."
Het hoger beroep
6. [appellanten] betogen dat het oordeel van de rechtbank dat het college de gevraagde vergunning in redelijkheid kon weigeren, onjuist is. Zij voeren aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de adviezen van de Omgevingscommissie, die aan de bij het besluit op bezwaar gehandhaafde weigering ten grondslag zijn gelegd, niet deugdelijk tot stand zijn gekomen, omdat de leden van de Omgevingscommissie partijdig zijn geweest en omdat de inhoud van de adviezen onjuist is. De rechtbank heeft, volgens [appellanten], onvoldoende rekening gehouden met de door hen naar voren gebrachte omstandigheden, namelijk dat een buurtbewoner, die ook architect is en de leden van de Omgevingscommissie kent en contacten heeft binnen de gemeente en die verder geen enkel belang heeft bij de muur, melding heeft gedaan bij de gemeente van de ophoging van de muur. Deze persoon heeft vervolgens ook geïnformeerd naar de voortgang van de procedure. Daardoor is de schijn van partijdigheid gewekt. In de adviezen van de Omgevingscommissie wordt daarnaast onvoldoende rekening gehouden met de ligging van de schansmuur in de Gerard de Bondtstraat, een smalle straat, gekenmerkt door gesloten bebouwing. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het gelijkheidsbeginsel niet slaagt en dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het belang van een goede ruimtelijke ordening zwaarder weegt, aldus [appellanten].
6.1. De Afdeling stelt voorop dat de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan een bevoegdheid van het college is, waarbij het college beleidsruimte heeft. Deze bevoegdheid vergt een individuele beoordeling van iedere aanvraag.
6.2. Het college heeft geconcludeerd dat de schansmuur te hoog en te gesloten is, waardoor het beschermd stadsgezicht wordt aangetast. Daarbij heeft het college zich gebaseerd op adviezen van de Omgevingscommissie van 25 april 2018 en van 12 september 2018.
6.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de adviezen van de Omgevingscommissie weliswaar summier, maar niet onbegrijpelijk zijn. Uit deze adviezen blijkt duidelijk dat de Omgevingscommissie adviseert om de aanvraag af te wijzen, omdat de schansmuur, die direct is gelegen aan het openbare gebied, een te hoog, ongeleed, gesloten vlak is, dat aansluit op het bijgebouw, hetgeen een achteruitgang van de plek en een aantasting van het beschermd stadsgezicht betekent. De Afdeling neemt voor dit oordeel in aanmerking dat het college ter zitting heeft toegelicht dat met "ongeleed, gesloten vlak, dat aansluit op het bijgebouw" wordt bedoeld dat de muur is gebouwd in lijn met de garage, gelegen achterin het perceel, waardoor langs de gehele zijdelingse perceelsgrens een te eenvormige, te hoge en te gesloten muur is ontstaan, waarbij geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen de muur en de overige bebouwing.
6.4. In hetgeen door [appellanten] naar voren is gebracht, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de adviezen van de Omgevingscommissie niet mocht volgen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat de Omgevingscommissie partijdig is geweest. Evenmin is de schijn van partijdigheid gewekt. De persoon die aan de gemeente heeft gemeld dat de muur is opgehoogd, maakte geen deel uit van de Omgevingscommissie. Dat deze persoon ook architect is, dat de leden van de Omgevingscommissie ook architecten zijn en hij connecties heeft binnen de gemeente, is onvoldoende om aan te nemen dat in dit geval de schijn van partijdigheid is gewekt. Dat deze persoon heeft geïnformeerd naar de voortgang van de vergunningprocedure, is evenmin voldoende voor die conclusie.
Verder heeft de rechtbank terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de Omgevingscommissie onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de muur, in de Gerard de Bondtstraat. Niet in geschil is dat de schansmuur is gelegen binnen het beschermd stadsgezicht, grenzend aan de openbare ruimte, zoals ook in de adviezen van de Omgevingscommissie is vermeld, zodat op grond van de geldende welstandsnota een toets op niveau 1, derhalve een volledige toets, dient plaats te vinden. Uit de adviezen blijkt verder dat de Omgevingscommissie tot de conclusie komt dat de ophoging van de muur een aantasting van het beschermd stadsgezicht betekent, omdat de muur is gebouwd in lijn met de garage, waardoor een te ongeleed, gesloten vlak is ontstaan. Dat tegenover de muur zich een appartementengebouw bevindt, laat deze conclusie onverlet. Voor dit appartementengebouw gelden andere (welstands)criteria. Dat [appellanten] een andere waardering hebben van de muur dan de Omgevingscommissie, maakt evenmin dat de inhoud van de adviezen van deze commissie onjuist is.
Tot slot heeft het college het door [appellanten] aangedragen alternatief, namelijk het volledig begroeien van de muur met klimop, reeds in bezwaar beoordeeld. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de klimop door een volgende bewoner weggehaald zou kunnen worden, zodat het volledig laten begroeien van de muur met klimop niet meetelt bij de beoordeling of het stadsgezicht wordt aangetast.
6.5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het beroep van [appellanten] op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college afdoende heeft gemotiveerd waarom de gevallen, waarnaar [appellanten] hebben verwezen, in relevante opzichten verschillen van de schansmuur. Dat het college de begrippen "geslotenheid" en "openheid" in gelijke gevallen anders heeft toepast, is niet gebleken.
6.6. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van [appellanten] niet zodanig zwaarwegend zijn, dat hieraan doorslaggevende betekenis had moeten worden toegekend. In de in hoger beroep overgelegde verklaring van [senior beveiligingsadviseur] bij de rechtbank Oost-Brabant, hoefde het college niet alsnog aanleiding te zien om de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Deze verklaring is, anders dan [appellanten] hebben gesteld, geen novum, maar betreft een nadere onderbouwing van het eerder in de procedure naar voren gebrachte argument, dat zij mede vanwege hun veiligheid de muur hebben opgehoogd. Het college heeft op deze informatie gereageerd. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat Koopmans vanwege zijn functie bij de rechtbank een dusdanig verhoogd veiligheidsrisico loopt dat daarom de muur moest worden opgehoogd, temeer niet nu in de verklaring alternatieven voor de verhoogde schansmuur, bijvoorbeeld het plaatsen van camera’s, geheel niet aan bod komen. Het college heeft zich daarnaast in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ook de aangevoerde psychisch nadelige gevolgen niet dermate zwaar wegen, dat dit zou moeten leiden tot verlening van de omgevingsvergunning. Dat geldt ook voor de gestelde financiële gevolgen.
6.7. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de vergunning in redelijkheid kon weigeren.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020
680.