ECLI:NL:RVS:2020:2255

Raad van State

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
202003926/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking Nederlanderschap en staatloosheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 september 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker]. Het verzoeker heeft zijn Nederlanderschap ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 december 2019. [verzoeker] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die op 10 juli 2020 het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij door de intrekking van zijn Nederlanderschap staatloos is geworden en niet meer kan werken of het grondgebied van de lidstaten kan betreden.

Tijdens de zitting op 11 september 2020 heeft [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. E.T.P. Scheers, zijn belangen uiteengezet. Hij stelde dat zijn belangen om de procedure in Nederland af te wachten zwaarder wegen dan het belang van de staatssecretaris om tot uitzetting over te gaan. De staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T. Nauta, voerde aan dat [verzoeker] het Nederlanderschap op frauduleuze wijze heeft verkregen en dat hij geen verblijfsstatus heeft.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van [verzoeker] zwaarder wegen dan die van de staatssecretaris. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De uitspraak houdt in dat de rechtsgevolgen van de intrekking van het Nederlanderschap worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.

Uitspraak

202003926/2/V6.
Datum uitspraak: 23 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2020 in zaak nr. 20/3311 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2019 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van [verzoeker] ingetrokken.
Bij besluit van 14 mei 2020 heeft de staatssecretaris het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 september 2020, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. E.T.P. Scheers, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T. Nauta, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de intrekking van het Nederlanderschap tot gevolg heeft dat hij staatloos is, geen arbeid meer mag verrichten en het grondgebied van de lidstaten, waaronder Nederland, niet meer mag inreizen. Dat betekent ook dat hij niet in persoon bij de zitting aanwezig kan zijn. [verzoeker] voert verder aan dat zijn belangen om de procedure in Nederland af te mogen wachten zwaarder moeten wegen dan het belang van de staatssecretaris om tot uitzetting over te gaan, omdat hij lange tijd legaal in Nederland heeft verbleven, hier is geïntegreerd, nooit een beroep heeft gedaan op het sociale bijstandsstelsel en geen gevaar vormt voor de openbare orde.
2.    [verzoeker] heeft, nadat aan hem op 8 februari 2016 het Nederlanderschap is verleend, afstand gedaan van zijn Togolese nationaliteit. Als gevolg van de intrekking van het Nederlanderschap is [verzoeker] staatloos geworden. [verzoeker] heeft alleen al hierom een spoedeisend belang.,
Het belang van de staatssecretaris is erin gelegen dat [verzoeker] op frauduleuze wijze het Nederlanderschap heeft verkregen, dat hij nu geen verblijfsstatus heeft in Nederland en de staatssecretaris geen toegang wil verlenen aan personen zonder verblijfsrecht.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van [verzoeker] zwaarder wegen dan de belangen van de staatssecretaris. Niet valt in te zien dat de staatssecretaris de uitspraak in de bodemprocedure niet kan afwachten. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter dit verzoek dan ook toewijzen.
3.    Het verzoek moet als gegrond worden toegewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier van de Afdeling [verzoeker] heeft bericht dat de Afdeling afziet van het heffen van griffierechten, bestaat geen grond te bepalen dat de staatssecretaris aan de vreemdeling het griffierecht vergoedt.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 14 mei 2020, kenmerk Z1-93813214099, en het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 11 december 2019, kenmerk Z1-27766785024;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.G.M. Laarhoven, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Laarhoven
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2020
850.