ECLI:NL:RVS:2020:2266

Raad van State

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
202005004/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring

Op 22 september 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 26 mei 2020 in bewaring genomen, en had tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 september 2020, waarin zijn beroep ongegrond werd verklaard, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, voerde in hoger beroep aan dat er redenen waren om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, ondanks het verbod op hoger beroep in deze zaak volgens de Vreemdelingenwet 2000.

De Raad van State overwoog dat de uitspraak van de rechtbank ging over het voortduren van de maatregel van bewaring, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de aangevoerde argumenten van de vreemdeling geen aanleiding gaven om het hoger beroep toch te behandelen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er sprake is van een oneerlijk proces, wat in dit geval niet aan de orde was. Daarom verklaarde de Afdeling zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en stelde vast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen proceskosten hoefde te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 22 september 2020.

Uitspraak

202005004/1/V3.
Datum uitspraak: 22 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], zich ook noemende [vreemdeling 2],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 3 september 2020 in zaak nr. NL20.15464 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2020 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 3 september 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De uitspraak van de rechtbank gaat over het voortduren van de maatregel van bewaring (artikel 96 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
2.    Wat de vreemdeling in hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
3.    De Afdeling is onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Bakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2020
765.