ECLI:NL:RVS:2020:2305

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
201905154/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontheffing voor kleinschalig kampeerterrein in Veere

In deze zaak heeft [appellante] op 11 juni 2010 een ontheffing aangevraagd voor het exploiteren van een kleinschalig kampeerterrein met 25 kampeerplaatsen in Veere. Na een ingebrekestelling op 16 juli 2018, heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep op 7 juni 2019 niet-ontvankelijk, waarop [appellante] hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 september 2020 behandeld. De rechtbank oordeelde dat het college in 2012 op de aanvraag had besloten en dat de termijn voor de vereveningsinspanning in 2016 was verlengd tot 31 december 2016. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de aanvraag van [appellante] was herleefd, en dat het college niet opnieuw hoefde te beslissen. In hoger beroep betoogde [appellante] dat het college eerder had bevestigd dat haar ontheffing automatisch was omgezet naar een vergunning voor onbepaalde tijd. De Afdeling oordeelde dat de eerdere besluiten van het college niet waren vernietigd of ingetrokken en dat de aanvraag van [appellante] niet herleefd was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201905154/1/A3.
Datum uitspraak: 30 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Veere,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 juni 2019 in zaak nr. 18/5149 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Procesverloop
Bij brief van 11 juni 2010 heeft [appellante] een ontheffing gevraagd voor het exploiteren van een kleinschalig kampeerterrein.
Bij brief van 16 juli 2018 heeft [appellante] het college een ingebrekestelling gestuurd.
Vervolgens heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag.
Bij uitspraak van 7 juni 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2020, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hofs en mr. J. Sinkes, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] woont op de [locatie] in Veere. Zij heeft daar een agrarisch bedrijf en een kleinschalig kampeerterrein. [appellante] wil graag het kampeerterrein met 25 kampeerplaatsen exploiteren. In deze procedure is de vraag of het college alsnog opnieuw moet beslissen op de aanvraag van 11 juni 2010.
De uitspraak van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft overwogen dat het college in 2012 heeft besloten op de aanvraag van [appellante]. De termijn voor het realiseren van de vereveningsinspanning is in 2016 verlengd tot 31 december 2016. De uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:902, maakt dit niet anders, omdat geen van de besluiten van het college over het kampeerterrein van [appellante] daarbij is vernietigd of ingetrokken. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvraag van [appellante] is herleefd en dat het college daarop alsnog moet beslissen, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van [appellante]
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan eerdere uitlatingen van het college dat ook haar ontheffing automatisch was omgezet naar een vergunning voor onbepaalde tijd. Dit is namens het college bevestigd in een andere procedure. Dat het college daarover nu een ander standpunt inneemt in verband met de genoemde uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2018, heeft niet tot gevolg dat er niet meer opnieuw hoeft te worden besloten op de aanvraag van [appellante].
Moet er nog worden besloten op de aanvraag van [appellante]?
4.    Bij besluiten van 22 december 2011, 16 januari 2012 en 21 maart 2012 is op de aanvraag van [appellante] besloten respectievelijk is het besluit gewijzigd. Aan haar is een ontheffing verleend voor het uitbreiden van het kleinschalig kampeerterrein van 15 naar 25 kampeerplaatsen voor de duur van 5 jaar. Deze ontheffing is een aanvulling op de kampeervergunning die aan [appellante] is verleend voor het exploiteren van een kleinschalig kampeerterrein met 15 standplaatsen. In deze besluiten is als voorwaarde opgenomen dat de vereveningsinspanning uiterlijk 31 december 2015 moet zijn gerealiseerd en dat anders de toestemming vervalt totdat de verevening is gerealiseerd en door het college schriftelijk is goedgekeurd. Als verevening voor de uitbreiding van het kampeerterrein moest [appellante] een historische streekeigen landbouwschuur herbouwen. Bij besluit van 29 maart 2016 is de termijn daarvoor verlengd tot 31 december 2016. In dat besluit is vermeld dat als niet aan de vereveningsverplichting wordt voldaan, na 31 december 2016 nog maar 15 standplaatsen zijn toegestaan. Niet in geschil is dat [appellante] niet uiterlijk op 31 december 2016 aan de vereveningsverplichting heeft voldaan. Vanaf dat moment was daarom alleen de exploitatie van 15 standplaatsen toegestaan.
4.1.    In de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2018 is geoordeeld dat artikel 12, eerste en zesde lid, van de Kampeerverordening 2015 onverbindend is wegens strijd met de Dienstenwet. Om die reden is vervolgens het besluit van het college van 21 juni 2016 vernietigd. Dat besluit was een afwijzing van het verzoek van [appellante] om handhavend optreden tegen het exploiteren van meer dan vijftien kampeerplaatsen door twintig minicampings. Onder 8 van die uitspraak heeft de Afdeling opgemerkt dat het college bij het nieuw te nemen besluit op het verzoek om handhaving ervan moet uitgaan dat minicampings in de gemeente Veere waaraan op grond van de Kampeerverordening 2008 een ontheffing van vijf jaar is verleend, niet langer van rechtswege de beschikking hebben over een rechtsgeldige kampeervergunning voor onbepaalde tijd voor het exploiteren van meer dan 15 kampeerplaatsen.
4.2.    Daargelaten de vraag of de ontheffing van [appellante] van rechtswege is verlengd, mocht [appellante] vanaf 1 januari 2017 van die ontheffing geen gebruik maken. Verder heeft de genoemde uitspraak van de Afdeling niet tot gevolg dat besluiten die zijn genomen op verzoeken om ontheffing zijn vernietigd of herroepen. Uit die uitspraak volgt alleen dat een dergelijke ontheffing voor bepaalde tijd niet automatisch mag worden omgezet naar een vergunning voor onbepaalde tijd als de hoeveelheid te verlenen vergunningen beperkt is tot een specifiek aantal. In deze zaak ligt niet de beoordeling van de status van de vergunning of ontheffing van [appellante] voor.
4.3.    De conclusie is dat het besluit waarbij aan [appellante] ontheffing is verleend en de wijzigingsbesluiten die daarop zien, niet zijn vernietigd of ingetrokken. De aanvraag van [appellante] is niet herleefd en er is dan ook geen aanvraag waarop het college nog moet besluiten. De rechtbank heeft terecht het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard.
Slotoverwegingen
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2020
545