ECLI:NL:RVS:2020:2527

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
202001693/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand in asielprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 24 januari 2020 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand. Op 20 juli 2018 diende [appellante] een aanvraag in voor rechtsbijstand in verband met een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 2 oktober 2018 haar asielaanvraag afgewezen. De raad voor rechtsbijstand wees op 9 oktober 2018 de aanvraag om een toevoeging af, maar herzag dit besluit op 5 december 2018 en verleende alsnog een toevoeging met terugwerkende kracht. De rechtbank oordeelde dat de raad terecht had besloten dat [appellante] slechts recht had op één toevoeging, die haar was verleend voor de inhoudelijke beroepsprocedure.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het beleid van de raad in 2018 en 2019 niet duidelijk was over de mogelijkheid van een toevoeging voor een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 oktober 2020 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de raad op goede gronden de aanvraag van [appellante] heeft afgewezen, omdat de verleende toevoeging met kenmerk 5DK9365 reeds de werkzaamheden voor het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag omvatte. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202001693/1/A2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 januari 2020 in zaak nr. 19/2276 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2018 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand van [appellante] afgewezen.
Bij besluit van 9 mei 2019 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2020, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 20 juli 2018 heeft [appellante] een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand door een advocaat voor een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door haar ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 2 oktober 2018 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van [appellante] afgewezen. Bij besluit van 9 oktober 2018 heeft de raad de aanvraag van [appellante] om een toevoeging afgewezen. Bij het besluit van 5 december 2018 heeft de raad het besluit van 9 oktober 2018 herzien en alsnog een toevoeging verleend met ingang van 9 oktober 2018 met kenmerk 5DK9365.
1.1.    Op 4 oktober 2018 heeft [appellante] een toevoeging aangevraagd voor het beroep gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om haar een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Bij het besluit van 5 december 2018 met kenmerk 5DL8653, gehandhaafd bij het besluit van 9 mei 2019, heeft de raad deze aanvraag afgewezen. De raad heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat de werkzaamheden onder het bereik van de verleende toevoeging met kenmerk 5DK9365 vallen. Van een zelfstandig rechtsbelang is geen sprake. Met beide beroepen wordt beoogd om een verblijfsvergunning asiel te verkrijgen. Verder zijn beide beroepen in behandeling bij dezelfde instantie, aldus de raad.
2.    De rechtbank heeft de raad gevolgd in zijn standpunt dat [appellante] in aanmerking komt voor slechts één toevoeging, die haar bij besluit van 5 december 2018 met kenmerk 5DK9365 ook is verleend. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de raad de aanvraag van 4 oktober 2018 van [appellante] om een toevoeging op goede gronden heeft afgewezen.
Het hoger beroep
3.    [appellante] bestrijdt het oordeel van de rechtbank. Volgens [appellante] heeft de rechtbank miskend dat pas in het meest recente beleid van de raad staat vermeld dat een toevoeging voor een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede geldt voor het daadwerkelijke beroep. In het beleid van de raad zoals dat vanaf medio 2018 gold was dit nog niet het geval. [appellante] wijst erop dat het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit al ten einde was gekomen ten tijde van de aanvraag om een toevoeging voor het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag. Daarom kon voor de werkzaamheden voor het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit geen Lichte Advies Toevoeging (hierna: LAT) meer worden aangevraagd waardoor die werkzaamheden niet zijn vergoed.
Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat bij de raad in 2018 en 2019 meerdere soortgelijke zaken aanhangig waren waarin voorheen altijd een reguliere toevoeging werd verleend voor een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Indien de raad een lijst had willen hebben met die zaken, dan had de raad daarom kunnen verzoeken, aldus [appellante].
3.1.    Artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) luidt:
"Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging."
3.2.    [appellante] beoogt naast de toevoeging die haar is verleend in verband met haar beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, een toevoeging te verkrijgen voor het door haar ingestelde beroep tegen het alsnog genomen besluit op haar asielaanvraag.
3.3.    Uit het door de raad bij de uitvoering van de Wet op de rechtsbijstand gehanteerde beleid, zoals onder meer neergelegd in de werkinstructie "Wet Dwangsom", volgt dat in het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist op een aanvraag, voor het indienen van een direct beroep bij de rechtbank geen reguliere toevoeging wordt verleend, tenzij sprake is van een inhoudelijke behandeling op een zitting of een toelichting wordt gegeven op de complexiteit van de zaak. Voor het indienen van direct beroep wordt een LAT verleend. Uit de door de raad overgelegde werkinstructies "Wet Dwangsom" zoals deze golden vanaf 1 mei 2011 en vanaf 1 april 2018 blijkt dat het beleid in zoverre ongewijzigd is gebleven.
3.4.    Niet in geschil is dat het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, waarvoor [appellante] op 20 juli 2018 een reguliere toevoeging heeft aangevraagd, niet inhoudelijk is behandeld op zitting bij de rechtbank. Verder is niet in geschil dat in de aanvraag van 20 juli 2018 en in de aanvulling daarop geen toelichting is gegeven op de complexiteit van de zaak. Gelet op het door de raad gevoerde beleid, kon [appellante] dan ook geen aanspraak maken op een reguliere toevoeging voor haar beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
3.5.    Naar aanleiding van het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 9 oktober 2018 waarbij haar aanvraag om toevoeging voor het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is afgewezen, heeft de raad bij besluit van 5 december 2018 toch een reguliere toevoeging verleend met kenmerk 5DK9365 met ingang van 9 oktober 2018. Daarbij heeft de raad echter aangegeven dat deze toevoeging ook geldt voor de inhoudelijke beroepsprocedure. De raad heeft toegelicht hier uit praktische overwegingen toe te hebben besloten, omdat inmiddels was beslist op de asielaanvraag van [appellante] en voor het beroepschrift gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag wel een reguliere toevoeging kon worden verleend.
3.6.    Gelet op het vorenstaande, heeft de raad de aanvraag van [appellante] van 4 oktober 2018 om een toevoeging voor het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag bij het besluit van 5 december 2018 met kenmerk 5DL8653 terecht afgewezen. De met ingang van 9 oktober 2018 verleende toevoeging met kenmerk 5DK9365 zag immers reeds op deze werkzaamheden. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellante] recht heeft op één toevoeging die haar ook is verleend.
3.7.    Volgens [appellante] stelt de raad zich pas nu op het standpunt dat een verleende toevoeging voor een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede geldt voor het beroep gericht tegen het alsnog genomen besluit op de asielaanvraag. Zoals vermeld onder 3.3, is het toevoegingsbeleid bij een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, anders dan [appellante] stelt, niet gewijzigd. De raad heeft ter zitting van de Afdeling toegelicht, dat, indien overeenkomstig het beleid een LAT zou zijn aangevraagd voor het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, deze desgevraagd zou zijn omgezet in een reguliere toevoeging die mede de werkzaamheden zou hebben omvat van het beroep gericht tegen het alsnog genomen besluit. Hieruit volgt dat [appellante] het maximale heeft gekregen waarop zij aanspraak kon maken. Verder is haar stelling onvoldoende voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. Het is aan haar en niet aan de raad om het beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen.
3.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020
343-902.