ECLI:NL:RVS:2020:2535
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Weigering Nederlanderschap op basis van onvoldoende bewijs en openbare orde
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 december 2019, waarin het beroep van [appellante] ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris had op 28 augustus 2018 het verzoek van [appellante] om het Nederlanderschap voor haar en haar minderjarige kinderen te verlenen afgewezen. Deze afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig buitenlands reisdocument, waardoor de identiteit en nationaliteit van [appellante] niet konden worden vastgesteld. De staatssecretaris stelde verder dat er geen bewijsnood was, omdat [appellante] niet had aangetoond dat zij contact had opgenomen met de Angolese autoriteiten of andere stappen had ondernomen om de benodigde documenten te verkrijgen.
Daarnaast weigerde de staatssecretaris het Nederlanderschap op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat [appellante] een gevaar voor de openbare orde vormde. Dit was gebaseerd op een eerdere veroordeling door de strafrechter voor diefstal, waarbij [appellante] een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van vijftig uren had gekregen. Tijdens de zitting op 1 oktober 2020 heeft [appellante] de hogerberoepsgrond tegen het oordeel van de rechtbank over de openbare orde laten vallen, waardoor dit oordeel de enige basis voor de uitspraak bleef.
De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.G.M. Laarhoven, griffier.