201909356/1/A2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 november 2019 in zaak nr. 19/352 in het geding tussen:
[appellant]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2018 heeft CSG aan [appellant] een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) van € 5.000,00 toegekend.
Bij besluit van 7 december 2018 heeft CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, maar de toegekende uitkering niet verhoogd.
Bij uitspraak van 19 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. De CSG kent uit het schadefonds onder meer uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
2. Op 15 november 2017 heeft [appellant] bij de CSG een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Hij heeft in het aanvraagformulier vermeld dat hij op 18 september 2017 slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf en dat hij daardoor lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen. De dader is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren voor poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. In het vonnis van de strafrechter van 27 maart 2018 is over de gebeurtenissen op 18 september 2017 vermeld dat [appellant] door de dader is vastgepakt en te horen kreeg dat hij mee moest lopen, dat hij zich heeft losgerukt, dat hij de dader heeft geschopt en geslagen, dat hij door de dader met een vuurwapen in zijn buik is geschoten en dat de dader hem daarna een schop tegen het hoofd heeft gegeven.
3. In het besluit van 10 september 2018 is vermeld dat het door [appellant] geleden letsel past in letselcategorie 3 van de zogenoemde Letsellijst en dat de uitkering in deze categorie € 5.000,00 is. In het besluit van 7 december 2018 is het letsel ingeschaald in letselcategorie 4. De uitkering in deze categorie is in beginsel € 10.000,00. Volgens de CSG is de toegebrachte schade echter mede een gevolg van een omstandigheid die aan [appellant] toe te rekenen is, als bedoeld in artikel 5 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, omdat hij zelf als eerste geweld heeft gebruikt door de dader te slaan en te schoppen. De CSG heeft hieruit de conclusie getrokken dat zij, gelet op paragraaf 1.4 van de Beleidsbundel van 1 mei 2018, een korting van 50 procent mag toepassen op de uitkering die [appellant] had gekregen als hij geen eigen aandeel zou hebben gehad.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij als eerste geweld heeft gebruikt en dat hij zich in een situatie heeft begeven waarin hij geweld moest verwachten. Hij is door de dader op straat benaderd en vastgepakt met de mededeling dat hij mee moest lopen. Wegens een eerder incident had hij angst voor wat er zou gebeuren als hij zich zou laten meevoeren. Het gedrag van de dader is, gelet op een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 april 2012 ECLI:NL:RBARN:2012:BW0626), als geweldshandeling te kwalificeren, omdat ook bedreiging een vorm van geweld is. Hij heeft hierop gereageerd door de noodzakelijke handelingen te verrichten om zich te bevrijden en te voorkomen dat de dader hem wederom zou vastpakken en zou proberen hem mee te voeren. Hij heeft zichzelf dus niet in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon verwachten. 4.1. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen. In artikel 5 is bepaald dat een uitkering achterwege kan blijven of op een geringer bedrag kan worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen.
4.2. Bij het beoordelen van een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds hanteert de CSG beleid. Dit beleid is onder meer neergelegd in de Beleidsbundel en te raadplegen op de website van de CSG (www.schadefonds.nl).
4.3. In paragraaf 1.4.1 van de toepasselijke Beleidsbundel van 1 mei 2018 is uiteengezet dat de CSG voor de beoordeling van het eigen aandeel, als bedoeld in artikel 5 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, nagaat of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen en dat zij hierbij kijkt of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht, waarin hij geweld kon en moest verwachten. Indien sprake is van een eigen aandeel, kan de CSG de aanvraag afwijzen of de uitkering op een lager bedrag vaststellen. Indien de CSG de uitkering op een lager bedrag vaststelt, kan zij 25, 50 of 75 procent toekennen van de uitkering die het slachtoffer had gekregen als hij geen eigen aandeel zou hebben gehad.
Voor vijf situaties van eigen aandeel is omschreven hoe de CSG deze beoordeelt. Dit zijn uitgangspunten. Of de CSG een aanvraag afwijst of de uitkering op een lager bedrag vaststelt, bepaalt zij uiteindelijk aan de hand van de aard en de ernst van het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, bezien in het licht van het geweld dat tegen hem is gebruikt. Hierbij wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval.
In de eerste van de vijf omschreven situaties heeft het slachtoffer als eerste geweld gebruikt. Indien de dader hierop een gelijkwaardige reactie heeft gegeven (geen disproportioneel geweld van de dader), dan wijst de CSG de aanvraag af. Indien het geweld van de dader niet in verhouding staat tot wat het slachtoffer te verwijten valt en het slachtoffer zeer ernstig letsel heeft opgelopen (in beginsel in letselcategorie 4 of hoger), dan wordt het geweld van de dader als disproportioneel aangemerkt. Het uitgangspunt van het beleid is dan dat 50 procent van de uitkering wordt toegekend.
4.4. [appellant] heeft de dader geslagen en geschopt. Partijen zijn in hoger beroep verdeeld over het antwoord op de vraag of de dader daaraan voorafgaand geweld heeft gebruikt en [appellant] dus niet als eerste geweld heeft gebruikt.
4.5. De dader heeft [appellant] op straat benaderd en vastgepakt met de mededeling dat hij mee moest lopen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de dader hierbij lichamelijk geweld heeft toegepast. Verder valt uit zijn stellingen niet af te leiden dat tijdens dit contact sprake is geweest van bedreiging. Dat [appellant], wegens een eerder incident met de dader, de handelingen van de dader als bedreiging heeft ervaren, is daarvoor onvoldoende. Verder komt aan de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 april 2012 niet de betekenis toe die [appellant] daaraan wenst toe te kennen. Uit de overwegingen van deze uitspraak, die betrekking heeft op een poging tot aanranding, valt af te leiden dat de rechter het handelen van de desbetreffende dader - onder meer het vastpakken van het slachtoffer en het benoemen dat het slachtoffer mee moet komen - niet heeft gekwalificeerd als geweld of bedreiging met geweld. Deze uitspraak biedt geen ondersteuning voor het standpunt van [appellant] dat de dader als eerste geweld heeft gebruikt.
4.6. In het betoog van [appellant] is, gelet op het voorgaande, geen grond te vinden voor het oordeel dat de CSG zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij als eerste geweld heeft gebruikt. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. Dat betekent dat de eerste van de vijf in paragraaf 1.4.1 van de Beleidsbundel bedoelde bijzondere situaties zich in dit geval voordoet. Met de omschrijving van die situaties is nadere invulling gegeven aan de uitzondering van het eigen aandeel, waarbij het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht, waarin hij geweld kon en moest verwachten. Uit die omschrijving volgt dat in dit geval in beginsel een korting van 50 procent op de uitkering wordt toegepast. Uit het betoog van [appellant] blijkt niet van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat een uitzondering op dit uitgangspunt wordt gemaakt.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Van Ravels w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020
452.