ECLI:NL:RVS:2020:2560

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
201909392/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring omtrent gedrag voor taxichauffeur op basis van recente veroordeling

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de minister voor Rechtsbescherming om zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te weigeren. De aanvraag was gedaan om te kunnen werken als taxichauffeur bij de Arnhemse Taxicentrale. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van de beleidsregels en het specifieke screeningsprofiel voor chauffeurs, waarbij de recente veroordeling van [appellant] voor openlijke geweldpleging op 28 september 2018 zwaar meegewogen werd. De rechtbank Gelderland had eerder de weigering van de minister bevestigd, en [appellant] ging hiertegen in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 22 september 2020 werd [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. drs. I. Heijselaar, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. V.N. Chaudron. [appellant] betoogde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met ontlastende verklaringen en dat de minister niet over voldoende feitelijke informatie beschikte om een oordeel te vormen. Hij stelde dat de weigering om de VOG te verlenen hem onevenredig benadeelde.

De Raad van State overwoog dat de minister in redelijkheid de afwijzing had kunnen handhaven, gezien de recente veroordeling en het risico voor de samenleving. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was om de minister te dwingen de VOG te verlenen, en dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan die van [appellant]. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201909392/1/A3.
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Arnhem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 november 2019 in zaak nr. 19/1694 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2018 heeft de minister het verzoek van [appellant] om een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. I. Heijselaar, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. V.N. Chaudron, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De relevante wettelijke bepalingen uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (hierna: de beleidsregels) zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage is bij de uitspraak gevoegd en maakt hiervan deel uit.
2.    [appellant] heeft een aanvraag ingediend ter verkrijging van een VOG. Die VOG heeft hij aangevraagd om de door hem gewenste functie als taxichauffeur bij de Arnhemse Taxicentrale te kunnen verrichten. De minister heeft bij de beoordeling van de aanvraag van [appellant] de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de beleidsregels. Daarnaast heeft de minister het specifieke screeningsprofiel chauffeurskaart op de aanvraag toegepast. Op grond hiervan heeft de minister de VOG geweigerd.
De uitspraak van de rechtbank
3.    De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat op grond van het subjectieve criterium uit de beleidsregels geen reden bestond om de VOG te verlenen. De veroordeling van 28 september 2018 is te recent om te kunnen vaststellen dat het risico voldoende is afgenomen. De omstandigheid dat [appellant] tegen dat vonnis hoger beroep heeft ingesteld, maakt niet dat de minister niet van dat vonnis mocht uitgaan. Verder zijn geen omstandigheden gebleken die maken dat [appellant] door de weigering om een VOG af te geven onevenredig wordt benadeeld, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van [appellant]
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de ontlastende verklaringen die in beroep zijn overgelegd ten aanzien van de recente veroordeling in 2018. De minister beschikte niet over voldoende feitelijke informatie om een oordeel te vormen, dus de rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de minister [appellant] het delict zwaar mocht aanrekenen terwijl hem het voordeel van de twijfel had moeten worden gegund. Ook had de rechtbank zelf een beoordeling moeten maken ten aanzien van de kans van slagen van het hoger beroep en wordt hij door de weigering onevenredig in zijn belangen geschaad, aldus [appellant].
Mocht de VOG worden geweigerd?
5.    Op grond van de beleidsregels ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Daarbij moeten altijd de afdoening van de strafzaak, de hoeveelheid antecedenten en het tijdsverloop worden betrokken. Vast staat dat [appellant] bij vonnis van 28 september 2018 is veroordeeld wegens openlijke geweldpleging tot een werkstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis. Sinds deze veroordeling is maar een kort tijdsverloop verstreken tot het besluit op bezwaar van 12 februari 2019. Uit de justitiële gegevens blijkt bovendien dat [appellant] in het verleden vaker met justitie in aanraking is gekomen. Gelet op deze omstandigheden heeft de minister in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het algemeen belang van beperking van de risico’s voor de samenleving dan aan het belang van [appellant] bij verlening van een VOG. Daarbij heeft de minister zich geen eigen oordeel gevormd over de zwaarte van het delict, maar heeft hij overwogen dat gelet op de zwaarte van de straf de strafrechter het delict [appellant] zwaar heeft aangerekend. [appellant] heeft erop gewezen dat de geweldpleging alleen heeft plaatsgevonden omdat hij zijn dochter en zijn ex-vrouw moest verdedigen. In deze omstandigheden heeft de strafrechter echter geen aanleiding gezien om tot vrijspraak of een lagere straf te komen. Dat er na het besluit op bezwaar, mede in het kader van het hoger beroep in de strafzaak, getuigenverklaringen zijn overgelegd die de gestelde omstandigheden bevestigen, betekent niet dat de minister moest twijfelen aan het vonnis van de strafrechter. Daarbij komt dat het hoger beroep in de strafrechtelijke procedure nog aanhangig is. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] door de weigering de VOG te verlenen onevenredig wordt benadeeld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat op grond van het subjectieve criterium geen reden bestond om de VOG te verlenen.
Conclusie en slotoverwegingen
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020
545.
BIJLAGE
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018
Paragraaf 3
[…] Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. […]
Paragraaf 3.1.1
Ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
Terugkijktermijn in duur beperkt
In alle andere gevallen dan hiervoor genoemd, is sprake van een terugkijktermijn die in duur wordt beperkt. Dit houdt in dat de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS.
[…]
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Paragraaf 3.2
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
[…]
Paragraaf 3.2.2
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Paragraaf 3.2.3
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
[…]
Paragraaf 3.3
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[…]
Paragraaf 3.3.1
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
[…]
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
Screeningsprofielen
De specifieke screeningsprofielen
65. Taxibranche; chauffeurskaart
Dit screeningsprofiel heeft betrekking op aanvragen ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij KIWA. In taxi’s worden maximaal acht personen vervoerd, de bestuurder niet meegerekend. Het vervoer per taxi betreft ook het rijden met rouw- en trouwauto’s en het vervoer met personenbusjes. Hierbij kan het ook gaan om het vervoer van (school)kinderen en het vervoeren van gehandicapten. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vijf jaren.
De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag.
Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart . Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.
De houders van de chauffeurskaart komen in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit. Overtredingen van de Opiumwet zijn daarom onverenigbaar.