ECLI:NL:RVS:2020:2597

Raad van State

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
202001653/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
  • Y.M. van Soest-Ahlers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand voor beroep tegen niet tijdig nemen besluit door IND

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand. [Appellant] had op 10 september 2018 een toevoeging aangevraagd voor een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met betrekking tot zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De Raad voor Rechtsbijstand heeft deze aanvraag op 10 januari 2019 afgewezen, een besluit dat later op 17 juni 2019 werd gehandhaafd. De Raad baseerde zijn beslissing op het beleid dat doorgaans geen reguliere toevoeging wordt verleend voor beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten, tenzij er sprake is van een inhoudelijke behandeling op zitting.

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 23 januari 2020 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat leidde tot hoger beroep bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 5 oktober 2020 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij de Raad voor Rechtsbijstand werd vertegenwoordigd door mr. M. Doets. [Appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor de toevoeging, en dat het beleid van de Raad onredelijk was. Hij stelde dat er wel een zitting gepland was, maar dat deze niet doorging, en dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen voor zijn aanvraag.

De Raad van State oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand in redelijkheid de aanvraag om een reguliere toevoeging heeft mogen afwijzen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellant] niet voldoende had onderbouwd dat hij recht had op de toevoeging, en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet afdoende was onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

202001653/1/A2.
Datum uitspraak: 4 november 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 januari 2020 in zaak nr. 19/2723 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2019 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 17 juni 2019 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2020, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 10 september 2018 heeft [appellant] een toevoeging aangevraagd voor een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) op de door hem ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 10 januari 2019, gehandhaafd bij besluit van 17 juni 2019, heeft de raad de aanvraag om een toevoeging afgewezen. De raad heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat volgens vast beleid van de raad voor het instellen van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit doorgaans geen reguliere toevoeging wordt verleend. Alleen in het geval dit directe beroep op zitting zal worden behandeld kan een reguliere toevoeging worden verleend omdat in dat geval sprake is van een procedure met een complexiteit die substantiële werkzaamheden meebrengt. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken, aldus de raad.
De uitspraak van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad terecht het standpunt heeft ingenomen dat [appellant], gelet op het bij de uitvoering van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) gehanteerde beleid van de raad, niet in aanmerking komt voor de gevraagde toevoeging. Volgens de rechtbank is niet gebleken van een inhoudelijke behandeling op een zitting of van een toelichting op de complexiteit van de zaak. Dat er wel een zitting was gepland, maar dat deze geen doorgang heeft gehad, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat de stelling van [appellant] dat de raad sinds de invoering van de Wet Dwangsom steeds een toevoeging heeft verleend voor het indienen van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet is onderbouwd. Evenmin zijn onderbouwd de door [appellant] gestelde wijziging van het beleid van de raad en het door [appellant] ingenomen standpunt dat het gewijzigde beleid kennelijk onredelijk is. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat deze gronden niet slagen.
Het hoger beroep
3.    [appellant] bestrijdt dit oordeel van de rechtbank. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het feit dat er wel een zitting was gepland, maar dat deze geen doorgang heeft gevonden, niet maakt dat hij in aanmerking komt voor de gevraagde toevoeging. [appellant] wijst erop dat zijn advocaat vlak voor de zitting, waarbij ook het daadwerkelijke beroep inhoudelijk zou worden behandeld, werd verzocht het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit in te trekken. Indien hij had geweten dat de toevoeging bij een afgelaste zitting niet kan worden toegekend, dan zou hij zijn beroep niet hebben ingetrokken.
Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem gestelde wijziging van het beleid van de raad niet is onderbouwd en dat hij niet heeft onderbouwd dat het beleid kennelijk onredelijk is. In het beleid van de raad zoals dat medio 2018 gold, was niet bepaald dat een afgegeven toevoeging ook zou gelden voor het daadwerkelijke (inhoudelijke) beroep, terwijl dit inmiddels wel het geval is. In oktober 2019 is werkinstructie "Wet Dwangsom" wederom gewijzigd. Eerdere teksten zijn niet te achterhalen door bezoekers van de Kenniswijzer, maar wel door de raad. Hij wijst er verder op dat de raad zelf in andere zaken stelt dat indien de toevoeging wordt verleend, deze mede geldt voor het daadwerkelijke beroep. Nu de IND reeds op asiel had besloten, valt niet in te zien waarom de raad de gevraagde toevoeging niet heeft verleend.
3.1.    Artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de de Wrb luidt:
"Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging;
c. een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden."
Artikel 28, derde lid luidt:
"Het eerste lid, onderdelen a en c, is niet van toepassing, indien het betreft een toevoeging in een zaak waarbij de rechtsbijstand bestaat uit het geven van een eenvoudig rechtskundig advies. Het bestuur kan evenwel een aanvraag om deze toevoeging weigeren, indien de aanvraag niet binnen vier weken na het geven van het advies is ingediend."
3.2.    Uit het door de raad bij de uitvoering van de Wrb gehanteerde beleid, zoals onder meer neergelegd in de werkinstructie "Wet Dwangsom", volgt dat voor het instellen van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit een Lichte Advies Toevoeging  wordt verleend, tenzij sprake is van een inhoudelijke behandeling op een zitting of een toelichting wordt gegeven op de complexiteit van de zaak. In dat geval wordt direct een reguliere toevoeging verleend.
3.3.    De raad heeft ter zitting van de Afdeling toegelicht dat de aanvraag niet is afgewezen omdat de inhoudelijke behandeling ter zitting geen doorgang heeft gevonden. De aanvraag is afgewezen omdat [appellant] niet kenbaar heeft gemaakt dat een inhoudelijke behandeling ter zitting zou plaatsvinden. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat dit wel op de weg van [appellant] had gelegen. Volgens het door de raad gehanteerde beleid kon [appellant] op grond van zijn aanvraag geen aanspraak maken op de gevraagde reguliere toevoeging.
Anders dan [appellant] stelt, blijkt uit de door de raad overgelegde versies van de werkinstructie "Wet Dwangsom" zoals deze golden vanaf vanaf 1 mei 2011 en vanaf 1 april 2018 dat het beleid zoals onder 3.2 vermeld, sinds 2011 niet is gewijzigd. [appellant] heeft zijn standpunt dat het beleid van de raad op dit punt onredelijk zou zijn, ook in hoger beroep niet onderbouwd. Het betoog faalt derhalve.
4.    [appellant] voert ook aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet afdoende is onderbouwd. In andere, soortgelijke zaken in 2017 tot en met 2019 waarbij sprake was van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, heeft de raad wel een reguliere toevoeging verleend. De raad had kunnen verzoeken om een lijst met die zaken onder vermelding van de desbetreffende toevoegingsnummers. De raad heeft niet (gemotiveerd) bestreden dat in soortgelijke zaken wel een reguliere toevoeging werden verleend, aldus [appellant].
4.1.    Het is aan [appellant] om het beroep op het gelijkheidsbeginsel zodanig te onderbouwen dat dit kan worden beoordeeld. Met de enkele stelling dat voorheen wel reguliere toevoegingen werden verleend voor beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, heeft hij niet voldoende concreet gemaakt met welke gevallen zijn geval had moeten worden vergeleken, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat [appellant] deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
Het betoog faalt.
Slotsom
5.    Geconcludeerd moet worden dat de raad in redelijkheid de aanvraag van [appellant] om een reguliere toevoeging voor zijn beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mogen afwijzen. De rechtbank is terecht tot dezelfde slotsom gekomen.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020
343-902.