ECLI:NL:RVS:2020:262

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
201905516/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van een leerling tot basisschool en de afwijzing daarvan door het college van bestuur

Op 13 januari 2017 heeft [appellante] haar zoon aangemeld voor toelating tot basisschool De Kyckert. De directeur heeft op 13 juli 2017 meegedeeld dat de zoon niet wordt toegelaten, omdat er onvoldoende mogelijkheden zijn om aan zijn onderwijs- en ondersteuningsbehoeften te voldoen. Het college van bestuur van de Stichting Openbaar Onderwijs Westland heeft op 4 september 2018 het bezwaar van [appellante] tegen de afwijzing van de toelating niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen een tweede afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 3 juni 2019 het beroep van [appellante] gegrond verklaard voor het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar, maar het college van bestuur heeft de afwijzing van de toelating bevestigd. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 januari 2020 geoordeeld dat het college van bestuur terecht heeft gesteld dat er geen plaatsingsruimte beschikbaar is voor de zoon van [appellante]. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het beleid van maximaal 25 leerlingen per groep niet onredelijk is en dat het college van bestuur niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de extra zorgbehoefte van de zoon. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201905516/1/A2.
Datum uitspraak: 29 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juni 2019 in zaak nr. 18/6751 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van bestuur van de Stichting Openbaar Onderwijs Westland (hierna: het college van bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2017 heeft de directeur van basisschool De Kyckert (hierna: de directeur) aan [appellante] medegedeeld dat haar [zoon] niet wordt toegelaten op deze school.
Bij besluit van 26 juni 2018 heeft de directeur wederom aan [appellante] medegedeeld dat haar zoon niet wordt toegelaten op basisschool De Kyckert.
Bij besluit van 4 september 2018 heeft het college van bestuur het door [appellante] tegen het besluit van 13 juli 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door haar tegen het besluit van 26 juni 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover het college van bestuur het bezwaar tegen het besluit van 13 juli 2017 niet-ontvankelijk heeft verklaard, en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college van bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. A. Yandere, advocaat te Den Haag, en het college van bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.G. van der Galiën, advocaat te Mijdrecht, zijn verschenen. Tevens is verschenen [de directeur] van basisschool De Kyckert.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het college van bestuur verzorgt openbaar primair onderwijs in de gemeenten Westland en Midden-Delfland, onder meer op basisschool De Kyckert in Wateringen, gemeente Westland.
Op 13 januari 2017 heeft [appellante] haar zoon aangemeld voor toelating tot basisschool De Kyckert. Bij besluit van 13 juli 2017 heeft de directeur aan [appellante] laten weten dat haar zoon niet wordt toegelaten op basisschool De Kyckert. Daaraan is ten grondslag gelegd dat, mede gelet op het Verslag onderzoek passend onderwijs- en ondersteuningsaanbod in de onderzoeksperiode juni/juli 2017 (hierna: het onderzoeksverslag), onvoldoende mogelijkheden bestaan om op een goede wijze aan de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van de zoon tegemoet te komen. Daarbij wordt van belang geacht dat de zoon op didactisch gebied een achterstand ten opzichte van het groepsniveau laat zien op alle vakgebieden op midden groep 3. Het ligt in de lijn der verwachting dat een individueel programma voor alle vakgebieden wenselijk is. Verder heeft hij met betrekking tot de werkhouding een verminderde aandacht en een zwak geheugen, wat een stapsgewijze, meer individuele aanpak vraagt. Sociaal-emotioneel heeft de zoon behoefte aan een groep waarbinnen hij veel individuele aandacht kan ontvangen, in de één-op-één-situatie laat hij meer positief gedrag zien. Gezien de leeftijd van de zoon zou plaatsing binnen een groep 5 wenselijk zijn. In de groep 4/5 combinatiegroep en groep 5 zijn al 27 à 28 leerlingen geplaatst. Het beleid is de groepen rond een gemiddelde van 25 leerlingen te houden. Wanneer het leerlingenaantal de 25 leerlingen overschrijdt is de zorgbehoefte bepalend, deze mag niet belemmerend zijn voor andere leerlingen binnen de groep. Binnen de groepsgrootte van groep 5 kan onvoldoende tegemoet worden gekomen aan de meer individuele onderwijsbehoeften van de zoon, aldus de directeur.
Op 4 juni 2018 heeft [appellante] haar zoon wederom aangemeld voor toelating tot basisschool De Kyckert. De directeur heeft bij besluit van 26 juni 2018 aan [appellante] laten weten dat hij niet wordt toegelaten op basisschool De Kyckert. Daarbij is toegelicht dat uit een gesprek met [appellante] is gebleken dat in de in het besluit van 13 juli 2017 uiteengezette overwegingen geen verandering is gekomen. Bovendien heeft [appellante] laten weten niet mee te willen werken aan verder onderzoek naar de belastbaarheid en ondersteuningsbehoeften van haar zoon. Ook om deze reden kan de zoon niet worden toegelaten, zelfs al zou er plek zijn, aldus de directeur.
Bij besluit van 4 september 2018 heeft het college van bestuur het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 13 juli 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat tegen dat besluit niet tijdig bezwaar is gemaakt en er geen omstandigheden zijn die leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Verder heeft het college van bestuur het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 26 juni 2018 ongegrond verklaard, omdat gelet op het bepaalde in artikel 40, eerste en vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) en het beleid om gemiddeld 25 leerlingen per leerjaar te plaatsen, de directeur terecht tot de conclusie is gekomen dat geen plaatsingsruimte voor de zoon beschikbaar is.
Wettelijk kader
2.    Artikel 40 van de WPO luidt als volgt:
"1. De beslissing over toelating en verwijdering van leerlingen berust bij het bevoegd gezag. De toelating tot de school is niet afhankelijk van het houden van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. De toelating mag niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders.
(…)
3. Het bevoegd bezag beoordeelt of de aanmelding een kind betreft dat extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd bezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.
4. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing:
a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, (…)"
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college van bestuur het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 13 juli 2017 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat in dat besluit geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen en niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat [appellante] wist dat zij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het college van bestuur terecht beide aanmeldingen van [appellante] om haar zoon toe te laten tot basisschool De Kyckert heeft geweigerd, omdat het in het beleid vastgelegde maximaal aantal leerlingen in de relevante groepen werd overschreden. Volgens de rechtbank heeft het college van bestuur die overschrijdingen voldoende aannemelijk gemaakt. Bovendien is het gehanteerde beleid van maximaal gemiddeld 25 leerlingen per groep per leerjaar niet onredelijk. Gelet op artikel 40, vijfde lid, van de WPO, bestond voor het college van bestuur geen plicht om nader onderzoek te doen naar de extra zorgbehoefte van de zoon van [appellante] en is daartoe onverplicht aanleiding gezien, aldus de rechtbank. Voor zover [appellante] heeft gesteld dat haar zoon geen extra ondersteuning nodig heeft, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [appellante] gelegen om met stukken te staven dat het standpunt van het college van bestuur onjuist is dan wel mee te werken aan het in het kader van de tweede aanvraag aangeboden onderzoek. Er zijn volgens de rechtbank geen aanwijzingen dat het uitgevoerde onderzoek en het aangeboden onderzoek niet adequaat zouden zijn. De rechtbank is van oordeel dat het college van bestuur zich op basis van de verstrekte informatie en het onderzoeksverslag deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat op basisschool De Kyckert de zoon niet de benodigde zorg kan worden geboden. De overschrijdingen van het aantal leerlingen in combinatie met de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van de zoon van [appellante] en de beschikbare lerarencapaciteit, maakt dat het college van bestuur inzichtelijk heeft gemaakt waarom niet kan worden voorzien in de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van de zoon, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college van bestuur aannemelijk heeft gemaakt dat er geen plaatsingsruimte voor haar zoon is en dat er geen zijinstroom plaatsvindt. Daartoe voert zij aan dat de groepen op basisschool De Kyckert de in het beleid gehanteerde groepsgrootte van 25 leerlingen overschrijden. Verder is in het toelatings- en aannamebeleid vermeld dat het gemiddeld aantal leerlingen per leerjaar kan afwijken en wordt de procedure voor zijinstromers beschreven. De rechtbank heeft niet onderkend dat het op de weg van het college van bestuur ligt om de toepassing van het beleid te staven, aldus [appellante]. Voorts betoogt [appellante] dat het college van bestuur ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat op basisschool De Kyckert onvoldoende mogelijkheden zijn om aan de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van haar zoon te voldoen, nu in het onderzoeksverslag slechts de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van haar zoon wordt beschreven. Bovendien was zij wel bereid tot het laten verrichten van onderzoek indien dit onderzoek relevant en adequaat was, aldus [appellante].
Beoordeling hoger beroep
4.1.    Het college van bestuur hanteert het beleid dat maximaal gemiddeld 25 leerlingen per groep worden geplaatst. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat dit beleid niet onredelijk is. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat het college van bestuur ter zitting heeft verklaard dat de huidige overschrijdingen van het maximum van 25 leerlingen per groep per leerjaar het gevolg zijn van natuurlijk verloop en er - behoudens in groep 1 en 2 - geen zijinstroom plaatsvindt. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college van bestuur bovendien toegelicht dat het soms noodzakelijk is om meer dan 25 leerlingen in een klas te plaatsen, omdat per leerjaar sprake is van wisselende aantallen leerlingen en dit leidt tot wisselende samenstellingen van combinatiegroepen. Gelet op deze toelichting kan uit de door [appellante] ingebrachte stukken waarin het aantal leerlingen op basisschool De Kyckert per leeftijd wordt vermeld niet worden afgeleid dat plaatsingsruimte bestaat. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het beleid om maximaal gemiddeld 25 leerlingen per groep per leerjaar te plaatsen niet wordt nageleefd. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het college van bestuur zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in beginsel geen plaatsruimte beschikbaar is.
4.2.    Het college van bestuur heeft op basis van de verstrekte informatie en het onderzoeksverslag geconcludeerd dat binnen de groepsgrootte van groep 5 onvoldoende tegemoet kan worden gekomen aan de meer individuele onderwijsbehoeften van de zoon. [appellante] betoogt ten onrechte dat in het onderzoeksverslag slechts de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van haar zoon wordt beschreven. In het onderzoeksverslag wordt tevens uiteengezet in hoeverre aan de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van de zoon binnen de groepsgrootte en samenstelling van de relevante groepen tegemoet kan worden gekomen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, had het op de weg van [appellante] gelegen om met stukken te staven dat de conclusie van dit onderzoek niet kan worden gevolgd.
Voorafgaand aan de tweede aanvraag van [appellante] op 4 juni 2018 heeft op 15 mei 2018 een gesprek tussen haar en de directie van basisschool De Kyckert plaatsgevonden. In dit gesprek is besproken dat de bovenbouwgroepen nog steeds vol zitten en dat de in het onderzoeksverslag omschreven onderwijsbehoeften niet lijken te zijn gewijzigd. In het gesprek van 15 mei 2018 heeft [appellante] laten weten niet mee te willen werken aan verder onderzoek naar de belastbaarheid en ondersteuningsbehoeften van haar zoon door bijvoorbeeld een orthopedagoog of externe deskundige. [appellante] heeft dit standpunt in haar bezwaarschrift herhaald. In beroep heeft [appellante] laten weten alle medewerking te verlenen aan de benodigde onderzoeken, voor zover deze adequaat zijn. Nu [appellante] op geen enkele wijze heeft gestaafd dat de te verrichten onderzoeken niet adequaat zijn, heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat [appellante] nader onderzoek naar de belastbaarheid en ondersteuningsbehoeften van haar zoon heeft geweigerd.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college van bestuur terecht tot de conclusie is gekomen dat op basisschool De Kyckert onvoldoende mogelijkheden zijn om aan de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van de zoon te voldoen.
4.3.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college van bestuur inzichtelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van plaatsruimte in combinatie met de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van de zoon maakt dat niet kan worden voorzien in zijn onderwijs- en ondersteuningsbehoefte. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het college van bestuur zich ingevolge artikel 40, vijfde lid, aanhef en onder a, van de WPO, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zoon van [appellante] niet kan worden toegelaten op basisschool De Kyckert.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Nieuwenhuizen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020
633.