ECLI:NL:RVS:2020:2657

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
202004556/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake plaatsing ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

Op 5 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een inwoner van 's-Gravenhage tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 14 juli 2020 een definitief plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) had vastgesteld. Dit plan omvatte de aanwijzing van locatie 87B-57A voor de plaatsing van twee ORAC's, die bedoeld zijn voor de bewoners van nabijgelegen nieuwbouwcomplexen.

De verzoeker was van mening dat de gekozen locatie ongeschikt was, omdat deze zich direct voor zijn woning bevond en hij vreesde voor geluidshinder en overlast van afval. Tijdens de zitting op 13 oktober 2020 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat. Het college verdedigde de keuze voor de locatie op basis van gemeentelijke criteria en stelde dat alternatieve locaties niet geschikter waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het college bij de keuze van de locatie beleidsruimte had, maar dat de belangen van de verzoeker ook in overweging moesten worden genomen. De rechter was niet overtuigd van de geschiktheid van de aangewezen locatie en besloot het besluit van het college te schorsen, waardoor de plaatsing van de ORAC's op locatie 87B-57A voorlopig werd tegengehouden. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de verzoeker.

Uitspraak

202004556/2/R1.
Datum uitspraak: 5 november 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te 's-Gravenhage,
en
college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2020 heeft het college het "Definitief plaatsingsplan aanvullende locaties ondergrondse restafvalcontainers Venen, Oorden en Raden II (buurt 87), Escamp, Den Haag" vastgesteld, waarbij onder meer locatie 87B-57A ter hoogte van het pand [locatie] te Den Haag, is aangewezen voor het plaatsen van twee ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's).
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 oktober 2020, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. G. Alkilic, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Imazouine en J.A. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    In het besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, in de straat Wezelrade twee locaties aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Deze ORAC’s worden geplaatst ten behoeve van de bewoners van het nieuwbouwcomplex op de hoek Wezelrade/Bouwlustlaan en de bewoners van de appartementencomplexen aan de Meppelweg met huisnummers 890 tot en met 920a en 926 tot en met 956a. De twee ORAC’s met locatienummer 87B-57A zijn gepland ter hoogte van [locatie]. Het college stelt zich op het standpunt dat deze locatie, die nu in gebruik is als parkeerplaats, gelet op de door de gemeenteraad vastgestelde criteria voor plaatsing van ORAC’s, geschikt is. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat de afstand van de gevel tot de ORAC’s 3,5 meter en van de voordeur tot de ORAC’s 4 meter is. Volgens het college zijn de door [verzoeker] aangedragen alternatieve locaties niet geschikter voor plaatsing van de ORAC’s dan de in het besluit aangewezen locatie.
[verzoeker] woont in een hoekwoning aan de [locatie] en kan zich niet verenigen met de aanwijzing van deze locatie aan de zijkant van zijn woning, direct voor de voordeur van de woning. Hij heeft een voorlopige voorziening gevraagd om te voorkomen dat het college tot de plaatsing van de ORAC’s zal overgaan alvorens de Afdeling op zijn beroep heeft beslist. Het college heeft te kennen gegeven dat het eind november 2020 wil overgaan tot plaatsing van de ORAC’s. Omdat niet te verwachten is dat de Afdeling dan al uitspraak in de bodemzaak heeft gedaan, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter met het verzoek een spoedeisend belang gemoeid.
Beoordeling van het verzoek
3.    [verzoeker] betoogt dat het college niet in redelijkheid de locatie 87B-57A heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van de ORAC’s. Hij voert aan dat de gekozen locatie voor zijn huisdeur ongeschikt is. [verzoeker] verwacht dat het gebruik van de ORAC’s zal leiden tot geluidhinder en overlast van om de ORAC’s heen liggend afval. Ook zullen de ORAC’s pal voor zijn deur volgens [verzoeker] tot een andere woonbeleving leiden. [verzoeker] voert verder aan dat er in de buurt minder overlast gevende alternatieve locaties beschikbaar zijn. Volgens [verzoeker] zijn de door hem aangedragen alternatieven geschiktere plekken voor plaatsing van de ORAC’s.
4.    Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC's heeft het college de door de gemeenteraad vastgestelde randvoorwaarden gehanteerd. Niet in geschil is dat de aangewezen locatie voldoet aan deze randvoorwaarden.
5.    Gelet op wat het college in zijn verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht over de te verwachten hinder in de vorm van geluidoverlast en rondslingerend huisafval rondom de ORAC’s, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangewezen locatie uit een oogpunt van te verwachten hinder niet geschikt moet worden geacht.
6.    Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft de discussie over de alternatieve locaties zich toegespitst op twee van de door [verzoeker] genoemde alternatieve locaties. Een van die locaties ligt in de Wezelrade ongeveer 20 m verder naar rechts richting de hoek met de Vossenrade. De andere locatie ligt in de Wezelrade ongeveer 15 m verder naar links ter hoogte van de tuin van [verzoeker]. Het college heeft ter zitting toegelicht dat er ter plaatse van beide alternatieve locaties kabels en leidingen in de grond aanwezig zijn, waardoor de plaatsing van de ORAC’s daar ten koste zal gaan van 1,5 parkeerplaatsen, terwijl voor het huidige plan slechts één parkeerplaats hoeft te vervallen. Omdat een halve parkeerplaats extra komt te vervallen en bovendien de loopafstand voor de gebruikers groter wordt, bieden deze alternatieven volgens het college geen verbetering ten opzichte van de aangewezen locatie.
Gelet op wat ter zitting van de voorzieningenrechter over beide alternatieven is besproken, is de voorzieningenrechter er op voorhand niet van overtuigd dat het standpunt van het college over de geschiktheid van de alternatieve locaties in beroep onverkort stand zal houden. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat ter zitting niet duidelijk is geworden of de plaatsing van de ORAC’s op de alternatieve locaties zal leiden tot een grotere loopafstand voor de gebruikers ervan, aangezien zij aan de overkant van de straat wonen, schuin tegenover de locaties. Ook is onduidelijk gebleven welke leidingen en kabels ter plaatse van die twee alternatieve locaties liggen en waarom de aanwezigheid daarvan tot verlies van een halve parkeerplaats extra zal leiden. Verder heeft het college niet inzichtelijk gemaakt waarom bij de beoordeling van de geschiktheid van de verschillende locaties in dit geval het vervallen van een halve parkeerplaats zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] bij het niet plaatsen van de ORAC’s op deze korte afstand van zijn voordeur.
7.    Gelet op wat hiervoor is overwogen en de betrokken belangen in aanmerking genomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te vermelden voorlopige voorziening te treffen.
8.    Het college dient op hierna te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
9.    Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 14 juli 2020, kenmerk 10008870RIS305819, voor zover dit besluit betrekking heeft op locatie 87B-57A ter hoogte van [locatie] in Den Haag;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2020
604.