201906716/3/A3 en 201906731/3/R4.
Datum beslissing: 6 november 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van mr. P.H.A. Knol als lid van de Afdeling bij de behandeling van zaken nrs. 201906716/1/A3 en 201906731/1/R4.
Procesverloop
Bij brief van 4 november 2020 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. P.H.A. Knol (hierna; de staatsraad) bij de behandeling van zaken nrs. 201906716/1/A3 en 201906731/1/R4.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 4 november 2020 ter openbare zitting behandeld, waar [verzoeker] is gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de behandelend rechters niet onpartijdig zijn dan wel een vooringenomenheid koesteren, objectief gerechtvaardigd is.
3. [verzoeker] heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat bij hem de vrees is ontstaan dat de staatsraad partijdig is en dat daardoor geen sprake is van een eerlijk proces. Dit blijkt volgens [verzoeker] uit de beslissingen die de staatsraad voorafgaand aan de zitting heeft genomen, weergegeven in de aan hem gerichte brief van 2 november 2020. Bovendien heeft de staatsraad beslissingen van andere personen binnen de Afdeling in deze zaken voor zijn rekening genomen. [verzoeker] wijst er in dit verband op dat zijn verzoek om uitstel van de zitting is afgewezen, terwijl de zaken naar zijn oordeel nog niet zittingsrijp waren. Volgens [verzoeker] had de Afdeling moeten wachten op de uitkomst van een lopende klachtprocedure bij de Nationale ombudsman. Hij wijst er verder op dat hem slechts een spreektijd van vijf minuten is gegeven, waardoor hij zijn bezwaren niet in voldoende mate kan aanvoeren. Ook wijst hij erop dat de Afdeling heeft geweigerd hem een extra afschrift van zijn dossier te geven, terwijl hij te kennen heeft gegeven dat hij niet kan vaststellen of hij over alle stukken beschikt, en dat de door hem ingediende stukken niet worden doorgezonden naar de andere partijen. Hierdoor handelt de Afdeling in strijd met artikel 8:39 van de Awb, aldus [verzoeker].
3.1. De Afdeling begrijpt dat [verzoeker] zich niet kan vinden in de door de staatsraad genomen beslissingen, maar deze beslissingen zijn procesbeslissingen. De vraag of die procesbeslissingen al dan niet juist zijn, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat een wrakingsverzoek niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen de inhoud van zo'n procesbeslissing. Zodanige beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien deze op zich dan wel in onderlinge samenhang bezien een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat daarvan in dit geval sprake is.
4. Wat hiervoor is overwogen, leidt tot de conclusie dat wat [verzoeker] heeft aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat de staatsraad partijdig of vooringenomen is, dan wel dat een bij [verzoeker] bestaande vrees voor partijdigheid van de staatsraad objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek om wraking wordt daarom afgewezen.
5. Gelet op de eerdere wrakingsverzoeken die [verzoeker] heeft ingediend op soortgelijke gronden, is de Afdeling van oordeel dat [verzoeker] de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen, misbruikt. Daarom zal de Afdeling op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van [verzoeker] in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2020
473.