202001196/1/A3.
Datum uitspraak: 16 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amstelveen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 2020 in zaak nr. 19/1943 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2018 heeft het college een aanvraag van [appellant] om verlening van een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 25 februari 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2020, waar het college, vertegenwoordigd door M.A. Somsen, is verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Op 13 september 2018 heeft [appellant] bij het college een aanvraag om verlening van een urgentieverklaring ingediend. Daarbij heeft hij te kennen gegeven dat hij medische problemen heeft. Het college heeft de aanvraag onder meer op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Huisvestingsverordening Amstelveen 2018 (hierna: de Huisvestingsverordening) afgewezen, omdat zijn huisvestingsprobleem kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening, zoals het huren van een kamer of zich te vestigen in een krimpgebied, waar geen woonkrapte is. Verder heeft het college geen aanleiding gezien tot toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat het college in strijd met artikel 7:13, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gehandeld, omdat de gemachtigde van het college ter zitting bij de rechtbank eveneens de secretaris was tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase.
3.1. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college toegelicht dat de commissie die in de bezwaarfase [appellant] heeft gehoord en vervolgens advies heeft uitgebracht, een interne ambtelijke commissie is. Dit betekent dat het geen commissie is als bedoeld in artikel 7:13, eerste lid, van de Awb, zodat [appellant] reeds hierom niet kan worden gevolgd in zijn betoog dat het college in strijd met het derde lid van dat artikel heeft gehandeld.
Het betoog slaagt niet.
4. [appellant] betoogt dat het college in strijd met artikel 8:42, eerste lid, van de Awb het verweerschrift te laat heeft ingediend bij de rechtbank.
Hij voert aan dat hij daardoor in zijn belangen is geschaad, omdat hij geen nieuwe stukken heeft kunnen indienen na noodzakelijk overleg met zijn gemachtigde en hij ook geen getuige, zoals de bemiddelaar in dienst van de gemeente, heeft kunnen oproepen.
4.1. De rechtbank heeft krachtens artikel 8:42, tweede lid, van de Awb aan het college te kennen gegeven dat het verweerschrift uiterlijk tien dagen voor de zitting mag worden ingediend. Omdat de rechtbank het verweerschrift van het college op 20 november 2019 heeft ontvangen en de zitting pas op 12 december 2019 heeft plaatsgevonden, heeft het college aldus niet in strijd met artikel 8:42, eerste lid, gehandeld.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zijn huisvestingsprobleem kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening.
Hij voert aan dat een beroep op Zwerfkei en Camelot voor huisvesting kosten met zich brengt die hij niet kan opbrengen. Dat geldt volgens [appellant] ook voor het huren van een kamer, omdat deze in de regio van Amstelveen minimaal € 600,00 per maand kost. [appellant] stelt dat hij schulden heeft. Voor overige zoekactiviteiten buiten de regio Amstelveen verwijst [appellant] naar de door hem overgelegde productie 1 bij zijn aanvullend hogerberoepschrift.
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het huisvestingsprobleem van [appellant] kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat [appellant] alle mogelijkheden om aan een kamer of een woning te komen heeft benut en evenmin welke inspanningen hij dienaangaande wel heeft verricht. Dat heeft [appellant] ook niet in hoger beroep gedaan. Wat [appellant] in zijn aanvullend hogerberoepschrift aanduidt als ‘productie 1’, is een verklaring over de adressen waarop hij heeft verbleven. Het is niet duidelijk hoe deze verklaring ter onderbouwing kan dienen van de zoekactiviteiten die [appellant] buiten de regio Amstelveen heeft ondernomen. Daarnaast heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de daaraan verbonden kosten zodanig hoog zijn dat hij daardoor geen beroep kan doen op de huisvestingsmogelijkheden, die bijvoorbeeld Camelot en Zwerfkei aanbieden.
Het betoog slaagt niet.
6. [appellant] betoogt dat een kennis in vergelijkbare omstandigheden wel een urgentieverklaring heeft gekregen.
Hij stelt onder verwijzing naar een e-mail van hemzelf en het door hem overgelegde rapport van zijn psychiater van 11 juni 2020 dat deze kennis dezelfde nationaliteit heeft en ook voor posttraumatisch stresssyndroom wordt behandeld bij Stichting ’45.
6.1. Het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. [appellant] heeft gesteld dat zijn kennis een urgentieverklaring heeft gekregen en in vergelijkbare omstandigheden als hijzelf verkeert, maar heeft dit niet gestaafd met stukken. Gelet hierop kan niet worden beoordeeld of het vergelijkbare gevallen zijn.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid geen toepassing heeft hoeven geven aan de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening.
Hij voert aan dat het college zich niet langer kan beroepen op woningschaarste, omdat dit probleem, gezien de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1326), al jaren speelt. Volgens [appellant] heeft het college genoeg tijd gehad om het beleid aan te passen. Daarom kan het college hem dit niet tegenwerpen. [appellant] stelt onder verwijzing naar een door hem overgelegd krantenartikel dat de gemeenteraad meer sociale woningen wil laten bouwen. Verder wijst [appellant] erop dat hij een zoontje heeft dat hij graag thuis wil kunnen ontvangen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid geen toepassing heeft hoeven geven aan de hardheidsclausule. Anders dan [appellant] betoogt, is het niet onredelijk dat het college, gezien het beperkte woningaanbod in de regio van Amstelveen, slechts in zeer incidentele noodgevallen een urgentieverklaring verleent. Dat deze situatie zich al jaren voordoet, maakt dat niet anders. Er is nu eenmaal een beperkt woningaanbod en het is niet onredelijk dat het college het beleid daarop afstemt. Verder heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] weliswaar in een schrijnende situatie verkeert, maar dat de omstandigheden dat hij alleenstaand is, een zoontje heeft en daarnaast medische problemen heeft, niet zodanig zijn dat op grond van de hardheidsclausule toch een urgentieverklaring had moeten worden verleend.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Daarom bestaat evenmin aanleiding de kosten van het rapport van de psychiater van [appellant] te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020
689.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:13
1. Dit artikel is van toepassing indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld:
a. die bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden,
b. waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en
c. die voldoet aan eventueel bij wettelijk voorschrift gestelde andere eisen.
2. Indien een commissie over het bezwaar zal adviseren, deelt het bestuursorgaan dit zo spoedig mogelijk mede aan de indiener van het bezwaarschrift.
3. Het horen geschiedt door de commissie. De commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of een lid dat geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan.
4. De commissie beslist over de toepassing van artikel 7:4, zesde lid, van artikel 7:5, tweede lid, en, voor zover bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, van artikel 7:3.
5. Een vertegenwoordiger van het bestuursorgaan wordt voor het horen uitgenodigd en wordt in de gelegenheid gesteld een toelichting op het standpunt van het bestuursorgaan te geven.
6. Het advies van de commissie wordt schriftelijk uitgebracht en bevat een verslag van het horen.
7. Indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
Artikel 8:42
1. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
2. De bestuursrechter kan de in het eerste lid bedoelde termijnen verlengen.
Algemene Huisvestingsverordening Amstelveen 2018
Artikel 2.6.5
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;
[…].
Artikel 2.6.11
Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.