202005064/1/R2.
Datum uitspraak: 18 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
De Groenhoeve Tuinplanten B.V. (hierna: De Groenhoeve), gevestigd te Uitwijk, gemeente Altena,
appellante,
en
de raad van de gemeente Altena,
verweerder.
Procesverloop
De Groenhoeve heeft beroep ingesteld tegen het door de raad niet tijdig nemen van een besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Woudrichem herziening 2018".
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Groenhoeve heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. Het bestemmingsplan "Buitengebied Woudrichem herziening 2018", dat betrekking heeft op het gehele buitengebied van de voormalige gemeente Woudrichem, zoals begrensd in het geldende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied Woudrichem", zal volgens de raad voorzien in het doorvoeren van verbeterpunten, gewijzigde inzichten en correcties en herzieningen op locatieniveau. Doordat de geldende versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant bij deze herziening wordt betrokken, beoogt de raad met het opstellen van deze herziening de regelgeving voor het buitengebied van de voormalige gemeente Woudrichem te actualiseren.
3. De Groenhoeve streeft sinds 2017 naar een verplaatsing van haar boom- en tuinplantenkwekerij van de huidige locatie Hoefpad 9 te Uitwijk naar de in het plangebied gelegen locatie Stenenheul ongenummerd te Waardhuizen. Met haar beroep beoogt De Groenhoeve dat een bestemmingsplan wordt vastgesteld dat haar voornemen mogelijk maakt.
4. De Groenhoeve heeft de raad bij brief van 13 augustus 2020 medegedeeld dat hij in gebreke is tijdig een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan te nemen en gevraagd alsnog een besluit te nemen. Vervolgens heeft De Groenhoeve na het verstrijken van de termijn van twee weken als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan. De Groenhoeve verzoekt de Afdeling haar beroep gegrond te verklaren, de raad op te dragen om overeenkomstig artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb binnen een termijn van vier weken, althans binnen een door de Afdeling in goede justitie te bepalen termijn, een besluit te nemen tot vaststelling van het bestemmingsplan, en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken. Voorts verzoekt De Groenhoeve om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb aan de uitspraak een dwangsom te verbinden.
5. Vast staat dat het op 23 oktober 2020 ontvangen en op 22 oktober 2020 gedateerde verweerschrift niet binnen de in de brief van de griffier van 1 oktober 2020 gestelde termijn is ontvangen. Het betreft hier, anders dan De Groenhoeve blijkens haar nadere stukken veronderstelt, een zogenoemde termijn van orde. De Afdeling zal het verweerschrift dus betrekken bij haar oordeel over het beroep van De Groenhoeve.
6. De raad betoogt in zijn verweerschrift en in een nadere reactie van 7 december 2020 dat De Groenhoeve geen rechtstreeks belang heeft bij het bestemmingsplan "Buitengebied Woudrichem herziening 2018", omdat de door De Groenhoeve beoogde bedrijfsverplaatsing naar de locatie Stenenheul te Waardhuizen volgens hem niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en ook niet met het ontwerpbestemmingsplan. De raad wijst er daarbij nog op dat het bestemmingsplan een beperkte reikwijdte heeft in die zin dat het ontwikkelingen mogelijk kan maken en het kan aangeven hoe die ontwikkelingen gerealiseerd kunnen worden, maar dat het geen ontwikkelingen kan afdwingen.
Een recente gemeentelijke herindeling, het grote aantal zienswijzen, waaronder een omvangrijke zienswijze van de provincie Noord-Brabant, en de complexiteit en omvang van het plan hebben de raad naar eigen zeggen verhinderd om het plan eerder, binnen de in artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) genoemde termijn van 12 weken vast te stellen. De binnengekomen reacties hebben aanleiding gegeven om wijzigingen voor te stellen in het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp. Verder bevatte het ontwerpplan tekortkomingen die zorgvuldig en weloverwogen hersteld dienden te worden, aldus de raad. Het ligt in de bedoeling om het bestemmingsplan op 16 maart 2021 vast te stellen.
6.1. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 21 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7462, overwoog worden als belanghebbende bij het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel degenen aangemerkt die belanghebbende zouden zijn als het reële besluit zou strekken tot het niet, dan wel overeenkomstig het ter inzage gelegde ontwerpplan vaststellen van het bestemmingsplan. Nu De Groenhoeve eigenares is van het binnen het plangebied gelegen perceel met opstallen aan de Stenenheul ongenummerd te Waardhuizen, is zij belanghebbende bij het te nemen reële besluit en, in verband daarmee, ook bij het niet tijdig nemen daarvan. 7. De raad wijst er in zijn verweerschrift verder op dat De Groenhoeve geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren heeft gebracht, hetgeen volgens de raad redelijkerwijs aan De Groenhoeve kan worden tegengeworpen.
7.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wro, gelezen in verbinding met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan beroep bij de Afdeling slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht.
7.2. De Afdeling stelt vast dat het beroep van De Groenhoeve niet is gericht tegen een bestemmingsplan, maar tegen het niet tijdig vaststellen daarvan. Een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit als dat van De Groenhoeve is naar zijn aard gericht op het alsnog vaststellen en bekend maken van een besluit, ongeacht de inhoud daarvan. De omstandigheid dat het streven van De Groenhoeve er uiteindelijk op is gericht een voor haar gunstige bestemming te verkrijgen, doet hieraan niet af. Gelet daarop geldt voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet als eis dat, in gevallen waarin reeds een ontwerp van dat besluit ter inzage heeft gelegen, de appellant over dat ontwerp een zienswijze naar voren heeft gebracht. Overigens verzoekt De Groenhoeve in haar beroep de raad te gelasten het bestemmingsplan overeenkomstig het ontwerp vast te stellen. Uit dit gegeven leidt de Afdeling af dat De Groenhoeve geen overwegende bezwaren tegen het ontwerpplan had, zodat het naar voren brengen van een zienswijze tegen dat ontwerp door De Groenhoeve ook niet in de rede lag.
8. Het ontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied Woudrichem herziening 2018" heeft blijkens de kennisgeving met ingang van 11 april 2019 gedurende zes weken tot en met 22 mei 2019 ter inzage gelegen. De raad heeft nog niet beslist omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De termijn als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro, die eindigde op 14 augustus 2019, is dan ook overschreden. Gelet hierop en gelet op het feit dat de raad niet binnen twee weken nadat hij in gebreke is gesteld alsnog heeft beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Woudrichem herziening 2018", is het beroep kennelijk gegrond. Hetgeen de raad ter verklaring van de termijnoverschrijding naar voren heeft gebracht, maakt deze conclusie in het licht van de toepasselijke wettelijke bepalingen niet anders.
9. De raad dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb alsnog een besluit te nemen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling zal daartoe een termijn op grond van artikel 8:55d, derde lid, stellen, waarbij als uitgangspunt zal dienen de in de mededeling van 7 december 2020 genoemde datum van 16 maart 2021.
Wat de datum van bekendmaking van dit besluit betreft dient rekening te worden gehouden met de in artikel 3.8, derde, vierde en zesde lid, van de Wro genoemde termijnen.
De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de raad een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000,00.
10. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Woudrichem herziening 2018";
III. draagt de raad van de gemeente Altena op om uiterlijk 16 maart 2021 een besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat de raad van de gemeente Altena aan De Groenhoeve Tuinplanten B.V. een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn voor de bekendmaking van het besluit overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 (zegge: honderd euro) per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend) euro);
V. bepaalt dat geen dwangsom wordt verbeurd indien en voor zover het college van gedeputeerde staten een reactieve aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening geeft ten aanzien van het onder III bedoelde bestemmingsplan;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Altena tot vergoeding van bij De Groenhoeve Tuinplanten B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 262,50 (zegge: tweehonderdtweeënzestig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Altena aan De Groenhoeve Tuinplanten B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 (zegge: driehonderdvierenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Venema w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2020
195-209.
BIJLAGE
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen
Titel 1.1. Definities en reikwijdte
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
[…]
Artikel 3:11
1. Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
[…]
4. De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.
Artikel 3:16
1. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.3, bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald.
2. De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
[…]
Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep
Afdeling 6.1. Inleidende bepalingen
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a. […], en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Afdeling 6.2. Overige algemene bepalingen
Artikel 6:12
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
[…]
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
Artikel 6:13
Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter
Titel 8.1 Algemene bepalingen over het beroep in eerste aanleg
Afdeling 8.1.1 Bevoegdheid
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:6
1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
[…]
Afdeling 8.2.4. Vereenvoudigde behandeling
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Afdeling 8.2.4a. Beroep bij niet tijdig handelen
Artikel 8:55b
1 Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, doet de bestuursrechter binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht.
2 Indien de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht, deelt hij dit zo spoedig mogelijk aan partijen mede.
3 Indien de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht, behandelt hij het beroep zo mogelijk met toepassing van artikel 8:52. In dat geval doet de bestuursrechter zo mogelijk binnen dertien weken uitspraak.
Artikel 8:55d
1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Bijlage 2. : Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (artikelen 8:5, 8:6, 8:7, 8:105 en 8:106)
Hoofdstuk 2. Beroep in eerste aanleg bij een bijzondere bestuursrechter (artikelen 8:4, tweede lid, en 8:6)
Artikel 2. Beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wet ruimtelijke ordening:
a. een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan, een inpassingsplan of een rijksbestemmingsplan als bedoeld in artikel 10.3, eerste lid
( … )
WET RUIMTELIJKE ORDENING
Hoofdstuk 3 Bestemmings- en inpassingsplannen
Afdeling 3.2 Bepalingen omtrent de procedure van het bestemmingsplan
Artikel 3.8
1. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:
[…]
e. de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.
[…]
3. De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschiedt binnen twee weken na de vaststelling. Burgemeester en wethouders plaatsen de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg. Gelijktijdig verzenden zij de kennisgeving, bedoeld in de vorige volzin, langs elektronische weg aan de diensten en bestuursorganen bedoeld in het eerste lid, onder b, en stellen zij het besluit met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zijn op een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de artikelen 3:40, 3:42, 3:43, 3:44 en 3:45 en afdeling 3.7 van die wet van toepassing.
4. In afwijking van het derde lid wordt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zes weken na de vaststelling bekendgemaakt, indien door gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat. In zodanig geval zenden burgemeester en wethouders na de vaststelling onverwijld langs elektronische weg het raadsbesluit aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat.
[…]
6. Indien aan de in het vierde lid bedoelde voorwaarden is voldaan kunnen gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister, onverminderd andere aan hen toekomende bevoegdheden, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de gemeenteraad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 4.4, eerste lid, onder a, geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Artikel 4.2, tweede tot en met vierde lid, onderscheidenlijk artikel 4.4, tweede tot en met vierde lid, zijn op deze aanwijzing niet van toepassing. De kennisgeving van het besluit tot aanwijzing geschiedt tevens langs elektronische weg. Gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister vermelden in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie onderscheidenlijk het Rijk beletten het betrokken provinciaal onderscheidenlijk nationaal belang met inzet van andere aan hen toekomende bevoegdheden te beschermen. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt alsdan met uitsluiting van dat onderdeel, samen met het aanwijzingsbesluit en op gelijke wijze door burgemeester en wethouders bekendgemaakt. De in het vierde lid genoemde termijn wordt hiertoe met een week verlengd. De termijn voor indiening van een beroepschrift tegen het aanwijzingsbesluit vangt aan met ingang van de dag na die waarop dit besluit ter inzage is gelegd. Zodra het aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden vervalt het vaststellingsbesluit voor dat onderdeel.
[…]