201904877/1/A3, 201904879/1/A3 en 201904894/1/A3.
Datum uitspraak: 23 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Den Andel, gemeente Het Hogeland,
2. [appellant sub 2], wonend te Den Andel, gemeente Het Hogeland,
appellanten,
tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2019 in zaken nrs. 18/1075, 18/2859 en 18/3309 in de gedingen tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2]
en
1. Schoolbestuur voor neutraal primair onderwijs tussen Lauwers en Eems-stichting (hierna: Stichting I), gevestigd te Warffum, gemeente Het Hogeland,
en
2. Schoolbestuur voor primair en voortgezet onderwijs tussen Lauwers en Eems-stichting (hierna: Stichting II), gevestigd te Warffum, gemeente Het Hogeland.
Procesverloop
Bij brief van 14 maart 2018 heeft Stichting I [appellant sub 1] medegedeeld (hierna: reactie A) dat haar verzoek (hierna: verzoek A) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob-verzoek) niet in behandeling wordt genomen.
Bij brief van 25 april 2018 heeft Stichting II gereageerd op een Wob-verzoek (hierna: verzoek B) van [appellant sub 2] en documenten verstrekt.
Bij brief van 2 juli 2018 heeft Stichting II gereageerd op een Wob-verzoek (hierna: verzoek C) van [appellant sub 1] en documenten verstrekt.
Bij brief van 13 september 2018 heeft Stichting II gereageerd (hierna: reactie B) op het door [appellant sub 2] tegen de brief van 25 april 2018 gemaakte bezwaar.
Bij brief van 28 september 2018 heeft Stichting II gereageerd (hierna: reactie C) op het door [appellant sub 1] tegen de brief van 2 juli 2018 gemaakte bezwaar.
Bij drie uitspraken van 16 mei 2019 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het beroep dat [appellant sub 1] heeft ingesteld tegen het niet tijdig door Stichting I nemen van een besluit en de beroepen die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben ingesteld tegen de brieven van 13 en 28 september 2018 van Stichting II kennis te nemen. Deze uitspraken zijn aangehecht.
[appellant sub 1] heeft tegen de uitspraken van de rechtbank met zaaknummers 18/1075 en 18/3309 hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft tegen de uitspraak van de rechtbank met zaaknummer 18/2859 hoger beroep ingesteld.
Stichting I en II hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 13 maart 2020, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en Stichting I en II, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2. Stichting II is een stichting als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo) en is een openbare school als bedoeld in artikel 1 van de Wpo. Stichting I is een stichting als bedoeld in artikel 55 van de Wpo en is een bijzondere school als bedoeld in artikel 1 van de Wpo. Omdat Stichting I moeite had met het vinden van bestuurders, heeft Stichting II zich bereid verklaard de bestuurlijke taken van Stichting I uit te voeren.
2.1. Stichting I en II verzorgen gezamenlijk onderwijs op onder andere zeventien basisscholen voor openbaar en neutraal onderwijs in de voormalige gemeenten Eemsmond, Winsum en De Marne. Als gevolg van een incident met een leerling, heeft Stichting II de zoon van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een time-out gegeven en mocht hij op 16 november 2012 ’s middags niet op school verschijnen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] waren het daar niet mee eens en hebben daartegen bezwaar gemaakt. In die procedure heeft de Afdeling bij uitspraak van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1156, daarover geoordeeld dat de mededeling dat hun zoon ’s middags niet op school mocht verschijnen geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). 3. In verzoek A heeft [appellant sub 1] op grond van de Wob Stichting I verzocht om toezending van:
1. De akte en/of aktes van overdracht van het bestuur van Stichting I aan Stichting II.
2. De akte en/of aktes van overdracht van de schoolgebouwen en schoolterreinen van Stichting I aan Stichting II.
Omdat [appellant sub 1] geen antwoord van Stichting I op het verzoek ontving, heeft zij op 12 maart 2018 medegedeeld dat als er niet binnen twee weken een besluit op haar verzoek zal worden genomen, zij beroep bij de bestuursrechter kan aantekenen. Stichting I heeft haar bij reactie A medegedeeld dat haar verzoek niet in behandeling wordt genomen omdat zij een privaatrechtelijke rechtspersoon is die belast is met de instandhouding van neutraal primair onderwijs in Uithuizermeeden en Godlinze. Stichting I en de onder de Stichting ressorterende scholen worden aangemerkt als bijzonder onderwijs, waarop de Wob volgens haar niet van toepassing is. [appellant sub 1] heeft Stichting I vervolgens op 23 maart 2018 in gebreke gesteld. Stichting I heeft daarop bij brief van 26 maart 2018 haar standpunt herhaald waarna [appellant sub 1] beroep heeft ingesteld omdat Stichting I niet tijdig een besluit op haar verzoek heeft genomen.
3.1. In verzoek C heeft [appellant sub 1] op grond van de Wob Stichting II verzocht om toezending van:
1. Toestemming van het Gemeenschappelijk Orgaan Noord Groningen van 14 december 2015;
2. Toestemming van het Gemeenschappelijk Orgaan Noord Groningen van 10 april 2017;
3. Het besluit /de besluiten tot deze "voorlopige voorziening"(waar en wanneer is dit besluit/zijn deze besluiten bekendgemaakt);
4. Op grond waarvan (welk artikel) is deze "voorlopige voorziening" mogelijk;
5. De bekendmaking van dit besluit/deze besluiten (hoe/op welke wijze, waar en wanneer is dit besluit/zijn deze besluiten bekendgemaakt);
6. Alle besluiten tot verlenging van deze "voorlopige voorziening" als ook de bekendmakingen van deze besluiten;
7. Alle toestemmingen van de GMR tot deze "voorlopige voorziening" en de verlengingen alsmede alle daarbij behorende brieven waarin aan de GMR uitgelegd wordt wat een voorlopige voorziening inhoudt;
8. Alle toestemmingen van de MR van het HHC tot deze "voorlopige voorziening" en de verlengingen van deze voorlopige voorzieningen, alsmede alle daarbij behorende brieven waarin aan de MR HHC uitgelegd wordt wat een voorlopige voorziening inhoudt;
9. Het besluit van het algemeen bestuur van de Stichting Bevordering Voortgezet onderwijs Noord-Groningen tot het opheffen van de Gemeenschappelijke Regeling Voortgezet onderwijs Noord-Groningen;
10. De bekendmaking van dit besluit (hoe/op welke wijze, waar en wanneer is dit besluit bekendgemaakt);
11. Het besluit van het bestuur van de Stichting Bevordering Voortgezet onderwijs Noord-Groningen tot ontbinding van de Stichting;
12. De ter goedkeuring aan de minister van Onderwijs en Wetenschappen gezonden door het Algemeen Bestuur vastgestelde rekening en berekening conform artikel 41 lid 5 Gemeenschappelijke Regeling Voorgezet Onderwijs Noord-Groningen.
Bij brief van 2 juli 2018 heeft Stichting II geantwoord op de verzoeken en alleen ten aanzien van de verzoeken 4, 5 en 7 informatie verstrekt. Tegen die brief heeft [appellant sub 1] bezwaar gemaakt. Bij reactie C heeft Stichting II haar laten weten dat Wob-verzoeken alleen in behandeling genomen moeten worden voor zover zij een bestuursorgaan is. Stichting II is van mening dat de verzoeken geen betrekking hebben op haar voor zover zij een bestuursorgaan is. Tegen reactie C heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld.
3.2. [appellant sub 2] heeft in verzoek B Stichting II op grond van de Wob verzocht om toezending van:
1. De vastgestelde verslagen van alle vergaderingen van het algemeen bestuur van Stichting II en Stichting I (inclusief de vergaderstukken en de daarbij behorende onderliggende stukken) die hebben plaatsgevonden na donderdag 16 februari 2017;
2. Alle regelingen/reglementen/statuten die als gevolg van de wijziging van de bepalingen van de statuten van Stichting II, bij akte van 21 april 2017 zijn gewijzigd;
3. Alle verslagen van plaatsgevonden vergaderingen van het Dagelijks Bestuur van de Stichting I en Stichting II vanaf 1 januari 2016 tot heden, met alle besluitenlijsten, vergaderstukken en achterliggende stukken;
4. Alle besluiten van het Dagelijks Bestuur van Stichting I en Stichting II vanaf 1 januari 2016 tot heden, welke zijn genomen buiten vergadering, met de bijgevoegde ingekomen reacties en het opgestelde relaas;
5. De instemmingsverklaring van de MR van de o.b.s. de Holm met de schoolgids van het schooljaar 2012-2013 van de o.b.s. de Holm en/of het besluit van de MR van de o.b.s. de Holm m.b.t. de instemming met de schoolgids van het schooljaar 2012-2013;
6. De instemmingsverklaring van de GMR van Stichting I m b.t. het bovenschoolse/algemeen deel van de schoolgids van het schooljaar 2012-2013 geldend voor alle basisscholen vallend onder het bestuur van Stichting II.
Op 6 april 2018 heeft [appellant sub 2] beroep ingesteld omdat Stichting II niet op zijn Wob-verzoek heeft gereageerd. Naar aanleiding van dat beroep, heeft Stichting II bij brief van 25 april 2018 ten aanzien van de verzoeken 1, 3 en 4 antwoord gegeven op de verzoeken. De rechtbank heeft daarna bij uitspraak van 19 juni 2018 het beroep van 6 april 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen de brief van 25 april 2018 heeft [appellant sub 2] bezwaar gemaakt. In reactie B heeft Stichting II [appellant sub 2] medegedeeld dat de Wob alleen van toepassing is voor zover het verzoek ziet op de uitoefening van een publiekrechtelijke taak. De verzoeken van [appellant sub 2] hebben daar geen betrekking op. [appellant sub 2] heeft tegen reactie B beroep ingesteld.
Het oordeel van de rechtbank
4. Bij de drie uitspraken heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de geschillen. De verzoeken van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben geen betrekking op specifieke publieke taken van Stichting I en II die op grond van de Wpo kunnen leiden tot een voor bezwaar of beroep vatbaar besluit. Voor zover het gaat om de taken waarop de verzoeken betrekking hebben, zijn Stichting I en II niet met enig openbaar gezag bekleed, aldus de rechtbank. Dit betekent dat de rechtbank geen kennis kan nemen van het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit en de beroepen tegen de brieven van 13 en 28 september 2018.
Bevoegdheid [gemachtigde B]
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat [gemachtigde B] niet bevoegd is om namens Stichting I en II verweer te voeren, omdat hij niet rechtsgeldig als bestuurder van Stichting I en II is benoemd. [gemachtigde A] is niet gemachtigd om namens Stichting I en II op te treden als procesvertegenwoordiger.
5.1. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2963, is [gemachtigde] in ieder geval op 10 april 2017 benoemd als lid van het dagelijks bestuur (directeur-bestuurder). Dat betekent dat [gemachtigde] ten tijde van de reacties A, B en C bevoegd was om besluiten te nemen namens de stichting. Of die benoeming aan alle statutaire eisen voldoet, kan in deze procedure niet aan de orde komen, omdat de civiele rechter bevoegd is daarover een oordeel te geven. Verder is [gemachtigde A] bij brief van 18 april 2018 door [gemachtigde] gemachtigd om als procesvertegenwoordiger namens Stichting I en II op te treden, zodat zij ook daartoe bevoegd is. Het betoog faalt.
Het hoger beroep
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om van de beroepen kennis te nemen. Stichting I en II zijn een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. De Wob-verzoeken hebben betrekking op de uitoefening van openbaar gezag dat aan Stichting I en II is toegekend, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
Beoordeling van het hoger beroep
7. In dit geding staat slechts ter beoordeling of de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard van de beroepen kennis te nemen. Daarvoor moet de Afdeling beoordelen of de verzoeken A, B en C van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn gericht aan een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb en, als dat het geval is, of de verzoeken betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob. Al hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voor het overige hebben aangevoerd, kan in dit geding dus niet aan de orde komen. Voor de vraag of Stichting I en II rechtsgeldig zijn opgericht, moeten zij zich wenden tot de civiele rechter.
8. Stichting I en II zijn krachtens privaatrecht ingesteld en zijn daarmee niet een orgaan van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Daarom zal de Afdeling beoordelen of Stichting I en II aangemerkt kunnen worden als een persoon of college als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Daarvoor is van belang of zij met openbaar gezag zijn bekleed. Openbaar gezag kan in beginsel slechts bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Om te kunnen beoordelen of een orgaan met openbaar gezag is bekleed, moet worden bezien of aan dat orgaan een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Vergelijk hiervoor ook de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1691. 8.1. Stichting I heeft ten doel het verzorgen, in stand houden en verbreden van het neutraal primair onderwijs in Uithuizermeeden en Godlinze. Stichting I voldoet daarmee aan de eisen die artikel 55 van de Wpo stelt aan het in stand houden van bijzondere scholen. Op grond van artikel 1 van de Wpo moet onder het ‘bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen’ voor een bijzondere school worden verstaan de rechtspersoon als bedoeld in artikel 55 van de Wpo. De rechtbank heeft terecht overwogen dat Stichting I een bijzondere school is die wordt bestuurd door particulieren. Geschillen moeten in beginsel aan de civiele rechter worden voorgelegd.
8.2. Stichting II heeft ten doel het verzorgen, in stand houden en verbreden van het openbaar primair en voortgezet onderwijs in Noord-Groningen. Daarmee voldoet Stichting II aan de eisen die artikel 48, vijfde lid, van de Wpo stelt aan het in stand houden van openbare scholen. Stichting II oefent alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag uit. Slechts voor zover Stichting II daarmee bevoegdheden uitoefent die strekken tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten, is zij een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
9. Uit artikel 3, eerste lid, van de Wob volgt dat een ieder een verzoek kan doen bij een bestuursorgaan om openbaarmaking van informatie die in documenten is neergelegd en betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid. Daarom moet beoordeeld worden of de verzoeken van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betrekking hebben op de publiekrechtelijke bevoegdheden van Stichting I en II tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten. Op het moment dat dat het geval is, hebben de verzoeken betrekking op het handelen van Stichting I en II als bestuursorgaan, is de Wob van toepassing en kan worden beoordeeld of er sprake is van een bestuurlijke aangelegenheid.
9.1. Verzoek A heeft in ieder geval geen betrekking op de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden die aan Stichting I zijn toegekend. De verzoeken hebben enkel betrekking op de inrichting van de bestuursvoering van Stichting I en II en de mogelijke overdracht van scholen. Het verzoek heeft dus betrekking op een civielrechtelijke aangelegenheid en niet op het uitoefenen van openbaar gezag. De reactie op het verzoek van [appellant sub 1] kan daarom niet een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn dat voor bezwaar en beroep vatbaar is. Het verzoek van [appellant sub 1] kan dan ook niet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dat betekent dat er geen sprake kan zijn van een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan daarom geen beroep worden ingesteld. De rechtbank heeft zich dus terecht onbevoegd verklaard om van het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit kennis te nemen.
Het betoog faalt.
9.2. Verzoek C heeft geen betrekking op de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden die aan Stichting II zijn toegekend. De verzoeken 1 tot en met 8 hebben betrekking op de statutenwijziging en de bestuursvoering van Stichting II. De verzoeken 9, 10 en 12 hebben geen betrekking op publiekrechtelijke bevoegdheden die aan Stichting II zijn toegekend. Verzoek 11 heeft betrekking op een eventuele ontbinding van Stichting II en is dus een civielrechtelijke aangelegenheid. Het verzoek van [appellant sub 1] heeft dus geen betrekking op publiekrechtelijke bevoegdheden van Stichting II waarmee zij openbaar gezag uitoefent. De reacties van Stichting II van 2 juli 2018 en reactie C zijn, gezien het voorgaande, dan ook geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daartegen kon [appellant sub 1] geen bezwaar maken en beroep instellen. De rechtbank heeft zich daarom terecht onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen.
Het betoog faalt.
9.3. Verzoek B heeft evenmin betrekking op de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden die aan Stichting II zijn toegekend. De verzoeken 1, 3 en 4 zien slechts op de bestuursvoering van Stichting II. Verzoek 2 heeft betrekking op de statuten van Stichting II, hetgeen een civielrechtelijke aangelegenheid is. De verzoeken 5 en 6 hebben betrekking op het vaststellen van de schoolgids. Het bevoegd gezag, in dit geval Stichting II, moet op grond van artikel 16, tweede lid, van de Wpo jaarlijks een schoolgids vaststellen ten behoeve van het eerstvolgende schooljaar. Die bevoegdheid houdt echter niet in dat eenzijdig de rechtspositie van een ander rechtssubject kan worden gewijzigd. Stichting II oefent met die bevoegdheid dus geen openbaar gezag uit. Het verzoek van [appellant sub 2] heeft dus geen betrekking op publiekrechtelijke bevoegdheden van Stichting II waarmee zij openbaar gezag uitoefent. Gezien het voorgaande zijn de reacties van Stichting II van 25 april 2018 en reactie B geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daartegen kon [appellant sub 2] geen bezwaar maken en beroep instellen. De rechtbank heeft zich daarom terecht onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen.
Het betoog faalt.
Conclusie
10. Het voorgaande houdt in dat de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard om van de beroepen kennis te nemen. De hoger beroepen zijn dus ongegrond. De aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd. Dat de rechtbank niet binnen zes weken uitspraak heeft gedaan maar één dag na die zes weken, betekent ook niet dat, zoals [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, de uitspraak moet worden vernietigd. In de wet is namelijk geen sanctie verbonden aan het overschrijden van deze termijn.
11. Stichting I en II hebben verzocht [appellant sub 1] en [appellant sub 2] te veroordelen in de kosten in verband met de met deze procedure gemoeide kosten. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb kan een natuurlijke persoon slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is sprake, als op grond van bijzondere omstandigheden kan worden vastgesteld dat ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep het voor appellant evident was dat van de ingestelde procedure geen positief resultaat viel te verwachten. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit in deze procedure voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij voorbaat duidelijk was. Voor een veroordeling in de proceskosten van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ten behoeve van Stichting I en II bestaat dan ook geen aanleiding. Ook voor een proceskostenveroordeling van Stichting I en II ten behoeve van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020
176-857.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:1
1. Onder bestuursorgaan wordt verstaan:
[…]
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
[…]
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
[…]
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
[…]
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
[…]
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 1a
Deze wet is van toepassing op de volgende bestuursorganen:
[…]
d. andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
[…]
Wet op het primair onderwijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
[…]
openbare school:
[…]
c. een door een stichting als bedoeld in artikel 17 of artikel 48 in stand gehouden school;
bijzondere school:
door een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, niet zijnde een stichting als bedoeld in artikel 48, in stand gehouden school;
[…]
bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen: voor wat betreft
a. een openbare school:
[…]
4°. de stichting, bedoeld in artikel 17 of artikel 48;
b. een bijzondere school: de rechtspersoon bedoeld in artikel 55;
c. een samenwerkingsschool: de stichting, bedoeld in artikel 17d;
[…]
Artikel 16. Vaststelling schoolplan en schoolgids
[…]
2. Het bevoegd gezag stelt jaarlijks de schoolgids vast ten behoeve van het eerstvolgende schooljaar.
[…]
Artikel 48. Instandhouding openbare school door een stichting
1. Een gemeenteraad kan besluiten dat een of meer openbare scholen in de gemeente in stand worden gehouden door een stichting die zich ten doel stelt het in stand houden van een of meer openbare scholen, al dan niet te zamen met openbare scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of openbare scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.
[…]
3. Een stichting die een openbare school in stand houdt, wordt opgericht door een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.
[…]
5. De stichting oefent alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag uit.
[…]
Artikel 55. Instandhouding bijzondere school door rechtspersoon
Een bijzondere school wordt in stand gehouden door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens de statuten of reglementen het geven van onderwijs ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen.