ECLI:NL:RVS:2020:308

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
202000221/1/V2 en 202000221/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met overdracht aan Duitsland

Op 29 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was op 25 november 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geïnformeerd dat hij aan Duitsland zou worden overgedragen. De rechtbank had op 3 januari 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bulthuis, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter overwoog dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 10 januari 2020 eindigde, maar dat het hogerberoepschrift na deze datum bij de Raad van State was ontvangen. Hierdoor was het hoger beroep niet tijdig ingediend. De aangevoerde omstandigheden door de vreemdeling werden niet als voldoende geacht om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen. De voorzieningenrechter verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van hoger beroep en de gevolgen van het niet naleven van de termijnen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

202000221/1/V2 en 202000221/2/V2.
Datum uitspraak: 29 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 3 januari 2020 in zaak nr. NL19.28579 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2019 heeft de staatssecretaris de vreemdeling medegedeeld dat hij aan Duitsland zal worden overgedragen.
Bij uitspraak van 3 januari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bulthuis, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde op 10 januari 2020. Het hogerberoepschrift is daarna bij de Raad van State binnengekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift daarom niet op tijd ingediend. Wat de vreemdeling heeft aangevoerd, is geen reden om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen, want de omstandigheden waar de vreemdeling zich op beroept komen voor zijn rekening.
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van de Sluis
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020
802.