ECLI:NL:RVS:2020:310
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring
Op 29 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 januari 2020. De vreemdeling was op 4 november 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling tegen het voortduren van de bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State overweegt dat de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op het voortduren van de maatregel van bewaring, waartegen volgens de wet geen hoger beroep kan worden ingesteld. Dit is vastgelegd in artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State concludeert dat de argumenten van de vreemdeling in hoger beroep geen aanleiding geven om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Er is geen sprake van een situatie waarin het verbod op hoger beroep kan worden doorbroken, zoals bij een niet eerlijk proces.
Daarom verklaart de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 januari 2020, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.