ECLI:NL:RVS:2020:3153

Raad van State

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
202004427/3/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Klooster van Rilland en de ontvankelijkheid van appellanten

Op 2 december 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Klooster van Rilland', dat op 23 juni 2020 door de raad van de gemeente Reimerswaal is vastgesteld. Appellanten, beiden inwoners van Rilland, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor een aantasting van de cultuurhistorische en archeologische waarden van het klooster en de natuurwaarden in de omgeving. De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de appellanten niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat hun bezwaren niet in voldoende mate persoonlijk zijn en niet onderscheiden van die van andere inwoners van Rilland. De Afdeling concludeert dat de vrees voor sociale disbalans en de zorgen over de culturele en landschappelijke waarden geen persoonlijke belangen zijn die hen in voldoende mate onderscheiden van andere inwoners. De appellanten hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die hun belanghebbendheid zouden kunnen onderbouwen. Daarom verklaart de Afdeling het beroep niet-ontvankelijk en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202004427/3/R1.
Datum uitspraak: 2 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Rilland, gemeente Reimerswaal,
en
de raad van de gemeente Reimerswaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan ‘’Klooster van Rilland’’ vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1.       In het voormalige klooster van Rilland aan de hoofdweg 60 in Rilland is op dit moment plaats voor de huisvesting van 200 arbeidsmigranten. Het plan maakt het mogelijk dit aantal uit te breiden naar 300 plaatsen. [appellant A] en [appellant B] vinden dat dit aantal niet in verhouding staat tot het aantal inwoners van Rilland. Zij vrezen bovendien voor een aantasting van de cultuurhistorische en archeologische waarden van het klooster en van de natuurwaarden in de omgeving. Zij stellen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen.
Ontvankelijkheid
Belanghebbendheid
2.       Alvorens tot inhoudelijke beoordeling van de gronden kan worden overgegaan, ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld of [appellant A] en [appellant B] belanghebbenden zijn bij het besluit van de raad van 23 juni 2020. Om als belanghebbende bij een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. In dit kader moet voor het zijn van belanghebbende aannemelijk zijn dat ter plaatse van het perceel van betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden.
2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271) is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’, dat is vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2017:737, dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
2.2.    [appellant A] en [appellant B] wonen beiden aan de [locatie] in Rilland, gelegen op een afstand van circa 200 meter van het voormalige klooster. Tussen hun woning en het klooster zijn andere woningen aanwezig waardoor er vanuit de woning geen zicht is op het gebouw.
Sociale disbalans in Rilland
3.       De Afdeling oordeelt dat de vrees die [appellant A] en [appellant B] hebben dat het plan voor een sociale disbalans tussen de arbeidsmigranten en de lokale permanente bewoners in Rilland zorgt, een algemeen belang is en geen persoonlijk belang dat hen in voldoende mate onderscheidt van dat van andere inwoners van Rilland.
Culturele en landschappelijke waarden
4.       Het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat voorkomen moet worden dat het plan de culturele waarden van het klooster en de landschappelijke waarden van de kloostertuin aantast, kan evenmin worden gezien als een persoonlijk belang dat hen in voldoende mate onderscheidt van andere inwoners van Rilland. Gelet op de afstand tussen de woning en het klooster en de tussenliggende bebouwing treden er door het plan geen gevolgen op voor de directe leefomgeving van [appellant A] en [appellant B]. Ondanks dat [appellant A] en [appellant B] zich betrokken voelen bij de cultuurhistorische waarden en natuurwaarden van het klooster en de kloostertuin is een louter gevoel van betrokkenheid bij een plan, hoe sterk dat gevoel ook is, niet voldoende om belanghebbende te kunnen zijn. Tevens spreken [appellant A] en [appellant B] niet namens een organisatie die zich inzet voor het behoud van de aangevoerde landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Belang burger ondergeschikt
5.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad de particuliere belangen van de inwoners van de gemeente in de besluitvorming ondergeschikt heeft gemaakt aan de belangen van de bedrijven uit het oogpunt van winstbejag. Het belang van [appellant A] en [appellant B] dat particuliere belangen worden meegewogen in de besluitvorming bij het bestemmingsplan is geen persoonlijk belang dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere inwoners van Rilland.
Het betoog faalt.
Archeologie
6.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de verschillende archeologische categorieën in het bestemmingsplan niet juist zijn weergegeven in relatie tot de waarden, waardoor deze regels afbreuk doen aan de rechtszekerheid. Het belang van [appellant A] en [appellant B] ten aanzien van de archeologische waarden is echter geen persoonlijk belang dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere inwoners van Rilland.
Het betoog faalt.
Stikstofdepositie
7.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de berekeningen voor de stikstofdepositie op meerdere Natura 2000-gebieden onjuist tot stand zijn gekomen en niet voldoende zijn onderbouwd. Het belang van [appellant A] en [appellant B] bij het beschermen van Natura 2000-gebieden is geen persoonlijk belang dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere inwoners van Rilland. De ten opzichte van [appellant A] en [appellant B] dichtstbij gelegen Natura 2000-gebieden ‘’De Westerschelde & de Saeftinghe’’ en ‘’de Oosterschelde’’ bevinden zich op respectievelijk zo’n 1,5 km en 2 km afstand. Gelet op deze afstanden kan niet worden geoordeeld dat de Natura 2000-gebieden dusdanig zijn verweven met de leefomgeving van [appellant A] en [appellant B] dat zij belanghebbenden zijn bij het besluit. Tevens spreken [appellant A] en [appellant B] niet namens een organisatie die zich inzet voor de bescherming van Natura 2000-gebieden.
Het betoog faalt.
Verkeerstoename
8.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat door de komst van extra arbeidsmigranten de verkeersbewegingen met 50% zullen toenemen. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de toename in verkeersbewegingen een zodanige, meer dan geringe, invloed op hun woon- en leefklimaat heeft dat zij een persoonlijk belang hebben dat zich onderscheidt van dat van andere inwoners van Rilland.
Het betoog faalt.
Conclusie
9.       [appellant A] en [appellant B] hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de afstand van de woning tot het klooster een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. [appellant A] en [appellant B] zijn geen belanghebbenden bij het besluit van 23 juni 2020.
10.     Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
11.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2020
195-970