ECLI:NL:RVS:2020:345

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
201808028/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 6 september 2018 hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 februari 2017 de aanvragen afgewezen en dit besluit werd later door de staatssecretaris bevestigd na bezwaar van de vreemdelingen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris geen individuele beoordeling had gemaakt, maar dit werd niet erkend in de eerdere uitspraak. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. H. Jonker, hebben hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdelingen beoordeeld. De eerste grief, die betrekking had op de rechtsvraag van individuele beoordeling, werd gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de staatssecretaris ten onrechte geen individuele beoordeling had gemaakt van de aanvragen van de vreemdelingen. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden.

De Raad van State heeft vervolgens de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdelingen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 februari 2020.

Uitspraak

201808028/1/V1.
Datum uitspraak: 5 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 september 2018 in zaak nr. 17/15337 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 september 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. H. Jonker, advocaat te Lemmer, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Wat de vreemdelingen in grief 2 hebben aangevoerd leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.    Wat de vreemdelingen in grief 1 aanvoeren gaat over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 31 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:329). Uit die uitspraak volgt dat de vreemdelingen terecht aanvoeren dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris ten onrechte geen individuele beoordeling heeft gemaakt.
De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 29 september 2017 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 september 2018 in zaak nr. 17/15337;
III.    verklaart het beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 29 september 2017, V-nummers […] en […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.575,00 (zegge: vijftienhonderdvijfenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdelingen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 421,00 (zegge: vierhonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Van Es
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2020
826.