ECLI:NL:RVS:2020:345
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 6 september 2018 hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 februari 2017 de aanvragen afgewezen en dit besluit werd later door de staatssecretaris bevestigd na bezwaar van de vreemdelingen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris geen individuele beoordeling had gemaakt, maar dit werd niet erkend in de eerdere uitspraak. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. H. Jonker, hebben hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdelingen beoordeeld. De eerste grief, die betrekking had op de rechtsvraag van individuele beoordeling, werd gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de staatssecretaris ten onrechte geen individuele beoordeling had gemaakt van de aanvragen van de vreemdelingen. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden.
De Raad van State heeft vervolgens de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdelingen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 februari 2020.