ECLI:NL:RVS:2020:359

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
201905140/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldhulpverleningstraject door Drechtstedenbestuur en hoger beroep van appellante

In deze zaak heeft het Drechtstedenbestuur op 12 februari 2018 het schuldhulpverleningstraject van appellante beëindigd. Dit besluit volgde op de constatering dat appellante niet had voldaan aan haar inlichtingenplicht, zoals vastgelegd in de Beleidsregels Schuldhulpverlening Drechtsteden 2016-2020. Appellante had verzuimd om inkomsten uit de verkoop van artikelen op Marktplaats te melden, wat leidde tot terugvordering van haar bijstandsuitkering. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van 17 juli 2018 gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 20 januari 2020 werd de zaak behandeld. Appellante, bijgestaan door haar advocaat, betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij nieuwe schulden had gemaakt door enkele maanden haar vaste lasten niet te betalen. Appellante stelde dat de inhoudingen op haar bijstandsuitkering onterecht waren en dat zij haar huur slechts had opgeschort vanwege achterstallig onderhoud.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellante haar inlichtingenplicht had geschonden en dat het Drechtstedenbestuur gerechtigd was om het schuldhulpverleningstraject te beëindigen. Het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad van State concludeerde dat de beëindiging van het traject niet als sanctie kon worden aangemerkt, maar het gevolg was van het niet nakomen van de voorwaarden voor schuldhulpverlening.

Uitspraak

201905140/1/A2.
Datum uitspraak: 5 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Dordrecht,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 mei 2019 in zaak nr. 18/4470 in het geding tussen:
[appellante]
en
het Drechtstedenbestuur.
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2018 heeft het Drechtstedenbestuur het schuldhulpverleningstraject van [appellante] met ingang van deze datum beëindigd.
Bij besluit van 17 juli 2018 heeft het Drechtstedenbestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 juli 2018 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het Drechtstedenbestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. H.W.F. Klarenaar, advocaat te Dordrecht, vergezeld van [bewindvoerder] van [appellante], en het Drechtstedenbestuur, vertegenwoordigd door E.J. van Zwieten, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het Drechtstedenbestuur heeft [appellante] bij besluit van 22 mei 2017 per 18 mei 2017 toegelaten tot de schuldhulpverlening. Het schuldhulpverleningstraject bestond uit schuldbemiddeling om de problematische schulden van [appellante] af te lossen.
Het Drechtstedenbestuur heeft aan het besluit van 12 februari 2018 ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de Beleidsregels Schuldhulpverlening Drechtsteden 2016-2020 (hierna: de Beleidsregels). Daarbij heeft het Drechtstedenbestuur toegelicht dat [appellante] niet heeft gemeld dat zij gelden van derden heeft ontvangen en dat zij inkomsten had uit de verkoop van artikelen op Marktplaats. Als gevolg daarvan is haar bijstandsuitkering over een aantal periodes teruggevorderd en is tijdens het schuldhulpverleningstraject een nieuwe schuld ontstaan, aldus het Drechtstedenbestuur.
Wettelijk kader
2.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
3.    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Drechtstedenbestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] haar inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 6 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening heeft geschonden. Daarvoor acht de rechtbank redengevend dat het beroep van [appellante] tegen de terugvordering van de bijstandsuitkering bij uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 mei 2019 gegrond is verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet hierop het besluit van 17 juli 2018 niet in stand blijven. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 17 juli 2018 in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Drechtstedenbestuur ter zitting onweersproken heeft gesteld dat ten tijde van de beëindiging van de schuldhulpverlening sprake was van nieuwe schulden, omdat [appellante] enkele maanden haar vaste lasten niet heeft betaald. Dat geeft voldoende reden om het schuldhulpverleningstraject te beëindigen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij ten tijde van de beëindiging van de schuldhulpverlening nieuwe schulden had gemaakt, omdat zij enkele maanden haar vaste lasten niet heeft betaald. Daartoe voert zij aan dat ten onrechte inhoudingen op haar bijstandsuitkering zijn verricht, zodat niet aan haar kan worden tegengeworpen dat zij als gevolg daarvan haar vaste lasten niet heeft kunnen betalen. Bovendien heeft zij het betalen van haar huur slechts opgeschort vanwege achterstallig onderhoud, wat nadien is kwijtgescholden, aldus [appellante].
Beoordeling hoger beroep
5.    Het Drechtstedenbestuur heeft een e-mail van 25 oktober 2017 van de energiemaatschappij van [appellante] overgelegd. Hierin is vermeld dat [appellante] op dat moment een openstaand saldo had van € 464,00 en dat dit is opgebouwd uit de termijnbedragen over de maanden juli 2017 tot en met oktober 2017. Eerst bij besluit van 5 februari 2018 heeft het Drechtstedenbestuur de bijstandsuitkering van [appellante] over de maanden februari tot en met november 2017 aangepast en de over die maanden teveel ontvangen bijstandsuitkering teruggevorderd. Gelet hierop was ten tijde van het niet betalen van de energierekening over de maanden juli 2017 tot en met oktober 2017 door [appellante] nog geen sprake van terugvordering van haar bijstandsuitkering. Dat ten onrechte inhoudingen op haar bijstandsuitkering zijn verricht, biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat [appellante] niet kan worden tegengeworpen dat zij enkele maanden haar vaste lasten niet heeft betaald. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat ten tijde van de beëindiging van de schuldhulpverlening sprake was van nieuwe schulden, omdat [appellante] enkele maanden haar vaste lasten niet heeft betaald. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het besluit van 17 juli 2018 in stand te laten, omdat [appellante] in strijd met de voorwaarden voor schuldhulpverlening enkele maanden haar vaste lasten niet heeft betaald. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, is de beëindiging het gevolg van het niet nakomen van de voorwaarden voor schuldhulpverlening en kan dit niet worden aangemerkt als sanctie.
Het betoog faalt.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Nieuwenhuizen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2020
633.
BIJLAGE
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
Artikel 6
De verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 7
1. De verzoeker is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
[...]
Beleidsregels Schuldhulpverlening Drechtsteden 2016-2020
Artikel 6
1. De vorm waarin het Drechtstedenbestuur schuldhulpverlening aanbiedt, de voorwaarden waaronder dit gebeurt en de duur van het traject, zoals bedoeld in artikel 4, lid 3 van de wet, worden bij overeenkomst geregeld.
2. Indien nieuwe of gewijzigde omstandigheden aanleiding geven om de vorm, de voorwaarden of de duur van het schuldhulpverleningstraject te wijzigen kunnen op verzoek van belanghebbende dan wel op advies van het Drechtstedenbestuur tussentijds nadere afspraken worden gemaakt die in een gewijzigde overeenkomst worden vastgelegd.
Artikel 7
[…]
2. Het Drechtstedenbestuur kan besluiten tot beëindiging van een schuldhulpverleningstraject;
d. indien belanghebbende de voor de aanvang of voortzetting van het schuldhulpverleningstraject van belang zijnde gegevens of de     gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt;
e. indien belanghebbende niet voldoet aan de aan het schuldhulpverleningstraject verbonden voorwaarden of verplichtingen;
f. indien belanghebbende na aanvang van het schuldhulpverleningstraject nieuwe schulden heeft gemaakt, zonder hier vooraf toestemming te hebben gevraagd en verkregen;
g. indien belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het schuldhulpverleningstraject;
h. bij verhuizing van de belanghebbende naar het buitenland;
i. bij verhuizing naar een gemeente buiten de regio van de Drechtsteden, voor zover er nog geen sprake is van een lopende schuldregeling;
j. indien tijdens het schuldhulpverleningstraject blijkt dat belanghebbende niet langer tot de doelgroep behoort dan wel dat op belanghebbende alsnog een van de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 van toepassing is;
k. indien door onvoldoende medewerking van de schuldeisers geen schuldregeling tot stand kan komen. Dit laat onverlet de inspanningen van het Drechtstedenbestuur om in een dergelijk geval tot een rechterlijk dwangakkoord te komen.
[…]