ECLI:NL:RVS:2020:405
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- M.J.C. Beerse
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
Op 10 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 18 januari 2018 was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 5 november 2018, heeft de rechtbank op 12 maart 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Issa, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet gericht was tegen de uitspraak van de rechtbank, aangezien de vreemdeling niet had toegelicht waarom deze uitspraak onjuist zou zijn. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel vellen over het hoger beroep, zoals vereist onder artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling verklaarde het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 10 februari 2020.