ECLI:NL:RVS:2020:407
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep vreemdelingenbewaring
Op 10 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 5 november 2019 in vreemdelingenbewaring geplaatst. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, had op 7 januari 2020 het beroep van de vreemdeling tegen het voortduren van de bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op het voortduren van de maatregel van de bewaring, waartegen volgens de wet geen hoger beroep kan worden ingesteld. Dit is geregeld in artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Gezien deze wettelijke bepaling heeft de Afdeling bestuursrechtspraak zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is in dit geval niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 februari 2020, waarbij mr. E. Steendijk als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing heeft vastgesteld, in aanwezigheid van mr. M.T. Annen, de griffier.