201902235/1/A3.
Datum uitspraak: 12 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2019 in zaak nr. 18/8081 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Op 24 oktober 2018 heeft [appellante] de minister verzocht om haar binnen 10 werkdagen op neutraal terrein een nieuw paspoort en een nieuwe identitieitskaart te verstrekken.
Op 23 november 2018 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering van haar verzoek van 24 oktober 2018 en heeft verzocht om binnen 5 dagen een beslissing te nemen op haar aanvraag.
Bij uitspraak van 8 februari 2019 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zonder zitting het door [appellante] ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2020, waar de minister, vertegenwoordigd door I.S. IJserinkhuijsen, is verschenen.
Overwegingen
1. De in deze uitspraak aangehaalde wetsartikelen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 8 februari 2019. Deze uitspraak bevat een rechtsmiddelenverwijzing, waarin staat dat tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat is onjuist. De aangevallen uitspraak is een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, van de Awb. Hiertegen kan, gelet op artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb, geen hoger beroep worden ingesteld. Ingevolge artikel 8:55, eerste lid, van de Awb kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, verzet doen bij de bestuursrechter, in dit geval de rechtbank.
3. De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De Afdeling zal het hogerberoepschrift van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorsturen naar de rechtbank Den Haag voor verdere behandeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Rietberg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2020
725.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Titel 8.2. Behandeling van het beroep in eerste aanleg
Afdeling 8.2.4. Vereenvoudigde behandeling
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Artikel 8:55
1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
Titel 8.5 Hoger beroep
Artikel 8:104
2. Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:
a. een uitspraak van de rechtbank na toepassing van artikel 8:54, eerste lid,