ECLI:NL:RVS:2020:454

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
202000322/1/V3 en 202000322/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en niet-ontvankelijkheid hoger beroep vreemdeling

Op 12 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om te bepalen dat haar uitzetting achterwege zou blijven, welke aanvraag op 31 juli 2019 was afgewezen. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 10 september 2019. Vervolgens had de rechtbank Den Haag op 19 december 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Stoetzer-van Esch, stelde hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank en vroeg tevens om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overwoog dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens haar onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk, de voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.M. Vos, de griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 februari 2020.

Uitspraak

202000322/1/V3 en 202000322/2/V3.
Datum uitspraak: 12 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 19 december 2019 in zaak nr. 19/7347 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Stoetzer-van Esch, advocaat te Lent, hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens haar niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Vos
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2020
644.