ECLI:NL:RVS:2020:454
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en niet-ontvankelijkheid hoger beroep vreemdeling
Op 12 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om te bepalen dat haar uitzetting achterwege zou blijven, welke aanvraag op 31 juli 2019 was afgewezen. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 10 september 2019. Vervolgens had de rechtbank Den Haag op 19 december 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Stoetzer-van Esch, stelde hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank en vroeg tevens om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overwoog dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens haar onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk, de voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.M. Vos, de griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 februari 2020.