ECLI:NL:RVS:2020:476

Raad van State

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
202000880/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvragen verblijfsvergunning asiel

Op 17 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen, die samen met hun minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvragen op 9 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdelingen waren het niet eens met deze beslissing en hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. De rechtbank verklaarde op 30 januari 2020 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. E.J.P. Cats, hebben vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In de overwegingen van de Raad van State werd echter vastgesteld dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdelingen niet hebben uitgelegd waarom zij de uitspraak onjuist achtten. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist volgens artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.

De Raad van State heeft uiteindelijk het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de vreemdelingen niet in hun verzoek om een verblijfsvergunning asiel zijn geslaagd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

202000880/1/V3.
Datum uitspraak: 17 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 30 januari 2020 in zaken nrs. NL20.711 en NL20.713 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 9 januari 2020 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2020 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E.J.P. Cats, advocaat te Emmen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdelingen leggen namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hen niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2020
765.