ECLI:NL:RVS:2020:476
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvragen verblijfsvergunning asiel
Op 17 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen, die samen met hun minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvragen op 9 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdelingen waren het niet eens met deze beslissing en hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. De rechtbank verklaarde op 30 januari 2020 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. E.J.P. Cats, hebben vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In de overwegingen van de Raad van State werd echter vastgesteld dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdelingen niet hebben uitgelegd waarom zij de uitspraak onjuist achtten. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist volgens artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.
De Raad van State heeft uiteindelijk het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de vreemdelingen niet in hun verzoek om een verblijfsvergunning asiel zijn geslaagd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.