ECLI:NL:RVS:2020:542

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
202000087/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • E.A. Binnema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Nijmegen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoekster] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. De aanvraag was op 8 augustus 2019 afgewezen, waarna het college op 23 augustus 2019 het bezwaar van [verzoekster] ongegrond verklaarde. De rechtbank Gelderland verklaarde op 10 december 2019 het beroep van [verzoekster] ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 23 januari 2020. Tijdens deze zitting was het college vertegenwoordigd door A.J.M. Schakenraad. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Tevens is vastgesteld dat [verzoekster] griffierecht verschuldigd was, maar dit niet tijdig had voldaan. Ondanks een beroep op betalingsonmacht, is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die rechtvaardigen dat [verzoekster] niet in verzuim was.

De voorzieningenrechter heeft besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 februari 2020.

Uitspraak

202000087/2/A3.
Datum uitspraak: 26 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], woonplaats onbekend,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 10 december 2019 in zaken nrs. 19/5370 en 19/6317 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2019 heeft het college de aanvraag van [verzoekster] voor een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 23 augustus 2019 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2019 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 januari 2020, waar het college, vertegenwoordigd door A.J.M. Schakenraad, is verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    [verzoekster] is voor het door haar ingediende verzoek griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen de termijn die daarvoor is gegeven, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.    [verzoekster] heeft bij het indienen van haar hoger beroep en het verzoek om voorlopige voorziening een beroep op betalingsonmacht gedaan. Bij brief van 30 januari 2020 is dit beroep afgewezen. Bij aparte brief van 30 januari 2020 is [verzoekster] erop gewezen dat het griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening alsnog uiterlijk op 13 februari 2020 moest zijn voldaan. De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoekster] voor de behandeling van het verzoek geen griffierecht heeft betaald.
4.    De conclusie is dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 30 januari 2020 gestelde termijn op de rekening van de Raad van State is bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State is betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoekster] in verzuim is geweest. Het verzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Binnema
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020
589.