201901775/1/V1.
Datum uitspraak: 20 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 31 januari 2019 in zaak nr. 18/4519 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Op 14 juli 2016 heeft de staatssecretaris de vreemdeling de feitelijke toegang tot de vrijheidsbeperkende locatie te Ter Apel (hierna: de VBL) geweigerd.
Bij besluit van 8 juni 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar primair niet-ontvankelijk en subsidiair ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het door de vreemdeling gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard, de staatssecretaris opgedragen de vreemdeling onmiddellijk op zijn kosten te plaatsen in de opvanglocatie Daalburgh te Amsterdam of in een vergelijkbare opvangvoorziening, en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door haar vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij desgevraagd een nader stuk ingediend.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. De meerderjarige vreemdeling verblijft niet rechtmatig in Nederland en heeft lichamelijke en psychische problemen. Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris zich aan de opdracht heeft gehouden weergegeven onder 7.5. van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 23 november 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:14406. 2. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich niet aan de opdracht heeft gehouden. Zijn standpunt dat het niet mogelijk was nader onderzoek te verrichten omdat actuele medische informatie ontbreekt is de rechtbank niet gevolgd. Volgens de rechtbank was de opdracht onderzoek te laten verrichten op basis van de al beschikbare medische informatie. Daarom heeft de staatssecretaris het besluit van 8 juni 2018 onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd, aldus de rechtbank.
3. In de eerste en tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij gelet op de opdracht in de uitspraak van de rechtbank van 23 november 2017 nader onderzoek moet laten verrichten op basis van de al beschikbare medische informatie over de vreemdeling. Volgens de staatssecretaris kan hij op basis van verouderde informatie geen onderzoek laten verrichten. Hij verwijst hiervoor naar de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 30 januari 2014, ECLI:NL:TGZCTG:2014:17, en de brief van het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht van 23 maart 2018. Verder betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank om die reden ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien. Ook is nu onduidelijk voor welke duur en onder welke voorwaarden hij opvang moet verlenen, aldus de staatssecretaris. 3.1. Uit de brief van 23 maart 2018 blijkt dat de staatssecretaris een medisch deskundige van Veldzicht de vraag heeft voorgelegd of onderdak in de VBL voor de vreemdeling geschikt is of dat plaatsing in Veldzicht is aangewezen, op basis van de al beschikbare medische informatie over hem. De deskundige heeft verklaard de vraag niet te kunnen beantwoorden, omdat informatie over zijn huidige toestandsbeeld en hulpvraag ontbreekt. Op basis van deze informatie zou de VBL kunnen bepalen of zij de juiste omgeving kan bieden voor betrokkene, aldus de deskundige. De staatssecretaris heeft bij brief van 26 april 2018 de vreemdeling verzocht toestemming te verlenen voor het opvragen van medische gegevens bij behandelaars. De vreemdeling heeft die toestemming niet verleend. De deskundige heeft er verder op gewezen dat aanmelding voor Veldzicht middels een intake verloopt bij het Medisch Opvangproject Ongedocumenteerden te Amsterdam. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris op deze wijze aan de opdracht heeft voldaan. Hij komt daarom nu niet toe aan een antwoord op de vraag welke adequate vorm van opvang wel beschikbaar is. Dit is in de uitspraak van 23 november 2017 immers afhankelijk gesteld van de uitkomst van een door medische deskundigen van Veldzicht te verrichten onderzoek. Daarom heeft de rechtbank bij de stand van zaken ten tijde van haar uitspraak het besluit van 8 juni 2018 ten onrechte vernietigd. Dit betekent ook dat zij ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien.
De grieven slagen.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, heeft de staatssecretaris zich in het besluit van 8 juni 2018 terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar van de vreemdeling ongegrond is. Daarom is het beroep van de vreemdeling alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 31 januari 2019 in zaak nr. 18/4519;
III. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verheij w.g. Schuurman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2020
282-862.