ECLI:NL:RVS:2020:549
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting
Op 21 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 mei 2018 een aanvraag van een vreemdeling afgewezen om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 6 juni 2019 door de staatssecretaris opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, verklaarde op 14 november 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak van de rechtbank heeft geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt, en de uitvoering van de uitspraak vereist geen onevenredige inspanning van de staatssecretaris.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 525,00, dat geheel toe te rekenen is aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 februari 2020.