ECLI:NL:RVS:2020:549

Raad van State

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
201908957/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

Op 21 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 mei 2018 een aanvraag van een vreemdeling afgewezen om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 6 juni 2019 door de staatssecretaris opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, verklaarde op 14 november 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak van de rechtbank heeft geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt, en de uitvoering van de uitspraak vereist geen onevenredige inspanning van de staatssecretaris.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 525,00, dat geheel toe te rekenen is aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 februari 2020.

Uitspraak

201908957/2/V3.
Datum uitspraak: 21 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 november 2019 in zaak nr. 19/4500 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.    Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank strekt er niet toe dat de staatssecretaris moet bepalen dat de uitzetting achterwege blijft. Uitvoering van de uitspraak heeft daarom geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt.
3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Vos
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2020
644.