ECLI:NL:RVS:2020:571

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
202000995/1/V1 en 202000995/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht en inreisverbod vreemdeling

Op 26 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het verblijfsrecht van een vreemdeling en het opgelegde inreisverbod. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 januari 2019 besloten om het verblijfsrecht van de vreemdeling te beëindigen en een inreisverbod uit te vaardigen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 17 april 2019 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 15 januari 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overwoog dat het hoger beroep niet gericht was tegen de uitspraak van de rechtbank, aangezien de vreemdeling niet had toegelicht waarom deze uitspraak onjuist zou zijn. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel vellen over het hoger beroep, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De voorzieningenrechter bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 februari 2020.

Uitspraak

202000995/1/V1 en 202000995/2/V1.
Datum uitspraak: 26 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 15 januari 2020 in zaak nr. 19/3702 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2019 heeft de staatssecretaris het verblijfsrecht van de vreemdeling beëindigd en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij besluit van 17 april 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Helmich, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Helmich
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020
827.