ECLI:NL:RVS:2020:572

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
201602215/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 maart 2016 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel en het opgelegde inreisverbod ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 19 februari 2014 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen en hem op te dragen Nederland onmiddellijk te verlaten. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 25 februari 2020 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft haar uitspraak bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en de rechtsvraag was eerder door de Afdeling beantwoord in een eerdere uitspraak.

De beslissing houdt in dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter mr. N. Verheij en de leden mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, in tegenwoordigheid van griffier mr. S. Duyster. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.

Uitspraak

201602215/1/V2.
Datum uitspraak: 25 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 8 maart 2016 in zaak nr. 14/9575 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (nu: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 8 maart 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep voor zover gericht tegen het uitgevaardigde inreisverbod ongegrond verklaard en het beroep voor zover gericht tegen de afwijzing van zijn aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 22 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3954, over de beoordeling van het Unierechtelijke openbare ordecriterium als artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Duyster, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Duyster
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2020
664.