ECLI:NL:RVS:2020:572
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- H. Troostwijk
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 maart 2016 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel en het opgelegde inreisverbod ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 19 februari 2014 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen en hem op te dragen Nederland onmiddellijk te verlaten. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 25 februari 2020 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft haar uitspraak bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en de rechtsvraag was eerder door de Afdeling beantwoord in een eerdere uitspraak.
De beslissing houdt in dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter mr. N. Verheij en de leden mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, in tegenwoordigheid van griffier mr. S. Duyster. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.