ECLI:NL:RVS:2020:578

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
201808647/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vergunningen voor bijzonder transport van vaartuigen in Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante A], [appellante B] en [appellante C] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2018. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen besluiten van Waternet ongegrond verklaard. Waternet had op 13 januari 2016 vergunningen voor bijzonder transport verleend voor vaartuigen van appellanten, met een geldigheidsduur tot en met 8 april 2023. Appellanten stelden dat Waternet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door de overgangsbepaling niet op te nemen in hun vergunningen, terwijl deze wel was opgenomen in de vergunningen van andere rederijen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat Waternet de overgangsbepaling ten onrechte had laten vervallen en dat de belangen van appellanten onvoldoende waren meegewogen. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herstelde de besluiten van Waternet, waarbij de overgangsbepaling alsnog in de vergunningen van appellanten moest worden opgenomen. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en gelijke behandeling in het bestuursrecht.

Uitspraak

201808647/1/A3.
Datum uitspraak: 26 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], [appellante B] en [appellante C] (hierna: [appellante A] en anderen), alle gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2018 in zaak nr. 17/5160 in het geding tussen:
[appellante A] en anderen
en
Stichting Waternet, namens de bevoegde autoriteit zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement (hierna: Waternet).
Procesverloop
Bij besluiten van 13 januari 2016 heeft Waternet aan [appellante A] en anderen vergunningen bijzonder transport verleend voor meerdere aan hen toebehorende vaartuigen, met een geldigheidsduur tot en met 8 april 2023.
Bij besluiten van 21 juni 2016 heeft Waternet het door [appellante A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3926, heeft de rechtbank het beroep van [appellante A] en anderen tegen de besluiten van 21 juni 2016 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en Waternet opgedragen een nieuw besluit op hun bezwaren te nemen.
Op 31 augustus 2017 hebben [appellante A] en anderen beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit.
Bij besluit van 15 september 2017 heeft Waternet het door [appellante A] en anderen gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 13 januari 2016 opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellante A] en anderen ingestelde beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 15 september 2017 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante A] en anderen hoger beroep ingesteld.
Waternet heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2019, waar [appellante A] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. S. Levelt en mr. L.W. Tellegen, beiden advocaat te Amsterdam, en Waternet, vertegenwoordigd door mr. E.G. Blees en mr. K. van Driel, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. In april 2008 is de door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam vastgestelde Regeling doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam (hierna: de Regeling doorvaartprofielen) in werking getreden. De regeling is gebaseerd op de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: het Bpr). In deze regeling is opgenomen welke schepen met welke afmetingen door welke Amsterdamse wateren mogen varen. In de regeling zijn, aan de hand van de breedte, lengte en diepgang van een schip, verschillende doorvaartprofielen bepaald. Een vaartuig mag varen op de vaarwegen die horen bij het doorvaartprofiel waarbinnen het vaartuig past. Een vaartuig dat niet aan de maximale vastgestelde eisen van een vaarweg voldoet, wordt niet geacht in overeenstemming te zijn met de karakteristieken van de vaarweg als bedoeld in artikel 1.06 van het Bpr. Op vaarwegen waar een profiel geldt waarbinnen het vaartuig niet past, mag het vaartuig alleen varen als daarvoor een vergunning is verleend. Dat is een vergunning voor bijzonder transport, zoals bedoeld in artikel 1.21 van het Bpr. Het geschil in deze zaak gaat over de verlening van dergelijke vergunningen bijzonder transport.
2.1. In de Regeling overgangsvergunningen beroepsvaartuigen artikel 1.21 lid 2 BPR in relatie met de Regeling doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam (hierna: de Overgangsregeling) heeft Waternet de bevoegdheid om vergunningen bijzonder transport te verlenen, uitgewerkt. In de Overgangsregeling is bepaald dat voor vaartuigen van de op 1 april 2008 bestaande legale beroepsvaart die niet aan de nieuwe doorvaartprofielen voldoen, een vergunning bijzonder transport voor de duur van maximaal 15 jaar kan worden verleend. Die 15 jaar gaan in vanaf de datum waarop de Regeling doorvaartprofielen is vastgesteld. In de Overgangsregeling is verder in artikel II onder 5 bepaald dat de overgangsvergunning wordt vervangen door een vergunning voor onbepaalde tijd, indien binnen de overgangstermijn van 15 jaar wordt overgegaan op een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering (hierna: de overgangsbepaling). Het Uitwerkingsbesluit Doorvaartprofielen, versie 27 februari 2008, dat een toelichting inhoudt op de Regeling doorvaartprofielen, vermeldt hierover het volgende: "Voor bedrijfsvaartuigen uit deze groep die in de tussenliggende 15 jaar voldoen aan de nog nader vast te stellen criteria voor een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering loopt de regeling door tot het moment dat het vergunde schip uit de vaart wordt genomen. De beperking tot de huidige vergunde schepen is ingegeven door de wens om op den duur te komen tot de gewenste situatie, namelijk dat alle vaartuigen in passende profielen varen." De voorwaarden voor een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering zouden door het college worden vastgesteld. Dit is niet gebeurd en bij een op 23 september 2016 bekendgemaakt besluit is de overgangsbepaling komen te vervallen. Omdat in de door de gemeenteraad vastgestelde Nota Varen van 2013 is bepaald dat alle rondvaartboten aan strengere milieunormen (uiteindelijk: zero emissie) moeten voldoen, bestond volgens Waternet geen noodzaak meer om de milieuvoorwaarden van de overgangsbepaling in te vullen.
Oorspronkelijke besluitvorming
3. [ appellante A] en anderen hebben voor hun vaartuigen vergunningen voor bijzonder transport aangevraagd op grond van de Overgangsregeling. De vaartuigen vallen door hun omvang onder doorvaartprofiel A, maar [appellante A] en anderen willen ook varen op de vaarwegen voor profiel B in het centrum van Amsterdam. Daarvoor hebben zij deze vergunningen nodig. Waternet heeft de vergunningen overeenkomstig de Overgangsregeling verleend met een geldigheidsduur tot en met 8 april 2023.
Uitspraak 7 juni 2017
4. Bij de uitspraak van 7 juni 2017 heeft de rechtbank het beroep tegen de besluiten van 21 juni 2016 gegrond verklaard en Waternet opgedragen een nieuw besluit op de bezwaren te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat Waternet feitelijk in gebreke is gebleven zijn eigen regeling na te komen, omdat geen voorwaarden als genoemd in de overgangsbepaling zijn opgesteld. Deze handelwijze acht de rechtbank in beginsel in strijd met de rechtszekerheid. De reden dat de overgangsregeling nooit is voltooid met de in het vooruitzicht gestelde voorwaarden van milieuvriendelijkere bedrijfsvoering, is gelegen in nieuwe ontwikkelingen en inzichten, onder andere op het gebied van de te stellen milieucriteria. Hoewel nieuwe ontwikkelingen en gewijzigde inzichten kunnen leiden tot wijzigingen in het beleid en de belangen van betrokken partijen, in dit geval de rederijen, daaraan niet zonder meer in de weg staan, is de rechtbank van mening dat bij een dergelijke beleidswijziging de belangen van de rederijen moeten worden betrokken en meegewogen. Daarbij moet aandacht worden besteed aan de totstandkomingsgeschiedenis van de Overgangsregeling, en de daarbij gewekte verwachtingen bij de rederijen. Een dergelijke belangenafweging heeft naar het oordeel van de rechtbank niet, althans niet kenbaar, plaatsgevonden. Bovendien blijkt dat Waternet in strijd met het gelijkheidsbeginsel de overgangsbepaling wel heeft opgenomen in de vergunningen van Amsterdam Canal Cruises en Blue Boat Company en niet in die van [appellante A] en anderen. De rechtbank komt tot het oordeel dat aan de besluiten van 21 juni 2016 een motiveringsgebrek kleeft en deze in strijd met de eisen van zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen. Waternet dient alsnog een kenbare belangenafweging te maken, om te bezien of er aanleiding bestaat de vergunningen aan [appellante A] en anderen voor onbepaalde tijd te verlenen of de door hen gewenste voorwaarde in de vergunning op te nemen.
Nieuwe besluitvorming
5. Bij het besluit van 15 september 2017 heeft Waternet overeenkomstig de uitspraak van 7 juni 2017 opnieuw beslist op de bezwaren van [appellante A] en anderen tegen de besluiten van 13 januari 2016 en die bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Het heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de overgangsbepaling uit twee delen bestaat. Allereerst wordt aan degenen die varen met een vaartuig waarmee op grond van de doorvaartprofielen niet in de grachten mag worden gevaren onder bepaalde voorwaarden een overgangstermijn geboden voor 15 jaar. De achterliggende gedachte was dat met deze regeling de ondernemers voldoende tijd hadden om hun bedrijfsvoering aan te passen, zonder dat daardoor economische schade zou ontstaan die aan de gemeente toe te rekenen was. De overgangsbepaling met 15 jaar zonder condities, bood echter te weinig stimulans om snel met de zo noodzakelijke milieu-innovaties te beginnen. Vervolgens is een wijziging van de overgangsbepaling aangekondigd waarmee onder nog te stellen voorwaarden een aanvraag kan worden gedaan voor een vergunning bijzonder transport die geldig zal zijn voor onbepaalde tijd. Bij het vaststellen van de overgangsbepaling was de gedachte dat als deze uitsterfconstructie gekoppeld zou worden aan het voldoen aan milieuvoorschriften dit een goede stimulans zou zijn de bedrijfsvoering alsnog aan te passen. Deze overgangsbepaling is niet bedoeld om de reders de kans te geven om gedane investeringen terug te verdienen, daarop zien de overgangsbepaling en de daarbij horende termijn van 15 jaar, maar om vanuit milieuoverwegingen noodzakelijke investeringen te stimuleren. De overgangsbepaling met de uitsterfconstructie is opgesteld naar aanleiding van de inspraakreacties en na overleg met de reders. [appellante A] en anderen hadden tot december 2015 geen behoefte aan een vergunning bijzonder transport. Het is de eigen keuze om na het invoeren van de doorvaartprofielen nog acht jaar te wachten met het aanvragen van een vergunning. Het economisch belang van [appellante A] en anderen dat ze na een overgangstermijn van 15 jaar vanaf 8 april 2008 met hun vaartuigen niet kunnen varen in de te kleine grachten acht Waternet ondergeschikt aan het belang van de vlotte en veilige doorvaart. Het verzoek van [appellante A] en anderen om de overgangsbepaling in het besluit op te nemen, heeft Waternet afgewezen, omdat geen sprake kan zijn van een vergunning bijzonder transport voor onbepaalde tijd. Daarnaast zijn de belangen van [appellante A] en anderen niet zodanig zwaarwegend dat alsnog tot het opnemen van de overgangsbepaling in de vergunning moet worden overgegaan, aldus Waternet.
De aangevallen uitspraak
6. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat Waternet in het nieuwe besluit een kenbare belangenafweging heeft gemaakt wat betreft de keuze om geen milieuvoorwaarden op te stellen en de overgangsbepaling met ingang van 23 september 2016 te laten vervallen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat Waternet daarbij voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de rederijen. Er is geen sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel door de overgangsbepaling te laten vervallen, omdat er geen aanspraak bestond op een vergunning voor onbepaalde tijd. Er is slechts een mogelijkheid geschapen die ook nog eens nadere invulling behoefde. Verder heeft de rechtbank overwogen dat Waternet zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van [appellante A] en anderen om een vergunning voor onbepaalde tijd te verkrijgen niet opweegt tegen het belang van de vlotte en veilige doorvaart, zoals dit beschermd wordt door de doorvaartprofielen. Het nieuwe besluit is voorts niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel of de Dienstenrichtlijn, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
Rechtszekerheidsbeginsel
7. [ appellante A] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beleidswijziging niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat Waternet alsnog een kenbare belangenafweging heeft gemaakt wat betreft de keuze om geen milieuvoorwaarden op te stellen en de overgangsbepaling uit de Overgangsregeling te schrappen.
Zij voeren hiertoe allereerst aan dat de rechtbank, door te overwegen dat Waternet in het nieuwe besluit "begrijpelijke redenen" heeft aangevoerd voor het laten vervallen van de overgangsbepaling, heeft nagelaten het in de uitspraak van de rechtbank van 7 juni 2017 gegeven beperkte toetsingskader te hanteren. Gelet op dat toetsingskader had de rechtbank moeten onderzoeken of Waternet aannemelijk heeft gemaakt dat er nieuwe ontwikkelingen of gewijzigde beleidsinzichten waren. Het gaat hierbij om ontwikkelingen en inzichten die betrokken dienen te worden bij de te verrichten afweging in het kader van artikel 1.06 van het Bpr. Volgens [appellante A] en anderen was ten tijde van het schrappen van de overgangsbepaling in 2016 geen sprake van nieuwe ontwikkelingen of gewijzigde beleidsinzichten ten opzichte van de vaststelling van de Overgangsregeling in 2008. Dat het niet langer noodzakelijk was bij wijze van prikkel een bepaling op te nemen om aan bepaalde milieueisen te voldoen, biedt onvoldoende onderbouwing voor het laten vervallen van de overgangsbepaling. Het niet voltooien en schrappen van de overgangsbepaling kan daarom niet worden gerechtvaardigd. Indien al mocht worden aangenomen dat er wel nieuwe ontwikkelingen en gewijzigde beleidsinzichten waren die het niet voltooien en schrappen van de overgangsbepaling kunnen rechtvaardigen, heeft de rechtbank miskend dat de belangenafweging in redelijkheid niet in het nadeel van [appellante A] en anderen heeft kunnen uitpakken, althans dat Waternet heeft nagelaten inzichtelijk te maken op welke wijze hun belangen zijn meegewogen.
Voorts voeren zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat Waternet de totstandkomingsgeschiedenis van het beleid en de bij de reders gewekte verwachtingen onvoldoende bij zijn besluit heeft betrokken. Wat betreft de totstandkomingsgeschiedenis van het beleid is van belang dat aanvankelijk, in de nota Uitwerkingsbesluit Doorvaartprofielen van augustus 2007, een onvoorwaardelijke uitsterfregeling gold, waaraan geen overgangstermijn in verband met milieuvoorwaarden was verbonden. Eerst na de beraadslagingen door de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Waterbeheer en ICT in de vergadering van 24 oktober 2007 is de uitsterfconstructie voorwaardelijk geworden in die zin dat de uitsterfregeling nog steeds het uitgangspunt was, maar daaraan bij wijze van prikkel is toegevoegd dat per 1 april 2023 aan nog vast te stellen milieuvoorwaarden moet worden voldaan. Dit uitgangspunt is echter op zodanige wijze in de Overgangsregeling verwerkt, dat daarmee geen recht is gedaan aan het beschreven uitgangspunt van de uitsterfregeling. Wat betreft de bij de reders gewekte verwachtingen is van belang dat alle vaartuigen van [appellante A] en anderen al vele jaren probleemloos door de Amsterdamse grachten varen en daar ook speciaal voor zijn ontwikkeld en gebouwd. Van "te kleine grachten" is geen sprake. Dat een vlotte en veilige doorvaart in het geding zou komen is dan ook onjuist. [appellante A] en anderen verwijzen hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1520, waaruit volgt dat niet de afmetingen, maar ook andere factoren zoals moderne stuurmiddelen, van belang zijn voor een vlotte en veilige doorvaart. Waternet kon zich dan ook niet in redelijkheid op het standpunt stellen dat het onwenselijk is dat hun rondvaartboten in de grachten varen. De vaartuigen van [appellante A] en anderen beschikken tegenwoordig over moderne hulpmiddelen ten behoeve van de manoeuvreerbaarheid, zoals een boegschroef of een schottel. [appellante A] en anderen verwijzen voorts naar het uiteindelijk definitief en gewijzigd vastgestelde Uitwerkingsbesluit Doorvaartprofielen, versie 27 februari 2008, waaruit volgt dat door een goede technische uitrusting geen bezwaar bestaat tegen een vergunning voor onbepaalde tijd, omdat nautische problemen daarmee worden voorkomen. Daarbij komt dat Waternet zelf heeft onderschreven dat onderhavige vaartuigen niet onverenigbaar zijn met de karakteristieken van de vaarwegen die doorvaartprofiel B hebben gekregen, althans dat deze geen onaanvaardbare belemmering vormen voor een vlotte en veilige doorvaart.
7.1. Naar het oordeel van de Afdeling is het besluit van Waternet van 23 september 2016 om de overgangsbepaling in de Overgangsregeling te schrappen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarbij betrekt de Afdeling de totstandkomingsgeschiedenis. De Overgangsregeling is in 2008 in het leven geroepen om reders de tijd te geven zich aan te passen aan de nieuwe maatvoering van de doorvaartprofielen. Uitdrukkelijk is in een overgangsbepaling opgenomen dat reders een vergunning voor onbepaalde tijd krijgen als zij binnen 15 jaar voldoen aan nader door het college vast te stellen milieuvoorschriften. Daarbij is bepaald dat de overgangsvergunning zal worden verleend tot het moment dat het vergunde vaartuig uit de vaart wordt genomen, mits voldaan is en zal worden aan de eisen van milieuvriendelijke bedrijfsvoering. Hieruit volgt dat Waternet de desbetreffende reders onder deze voorwaarden uitdrukkelijk het perspectief heeft geboden op een vergunning voor onbepaalde tijd. Ook in de door de gemeenteraad vastgestelde Nota Varen van 2013 is het bestaan van deze overgangsbepaling bevestigd. Daarbij komt dat Waternet ter zitting heeft erkend dat de inzichten wat betreft het bieden van rechtszekerheid aan de reders niet zijn gewijzigd.
Het enkele feit dat het college geen milieuvoorschriften ten aanzien van de bedrijfsvoering heeft opgesteld en dus geen uitwerking heeft gegeven aan de overgangsbepaling, rechtvaardigt niet, gelet op de totstandkomingsgeschiedenis, het vervallen van de overgangsbepaling. Deze rechtvaardiging kan ook niet worden gevonden in het besluit van Waternet van 23 september 2016. Dat in de Nota Varen van 2013 is bepaald dat alle rondvaartboten aan strengere milieunormen (uiteindelijk zero emissie) moeten voldoen, laat de grondslag voor de overgangsbepaling onverlet. Deze heeft namelijk betrekking op de mogelijkheid om na 2023 te blijven varen met grotere rondvaartboten dan bepaald in het doorvaartprofiel B. De rechtvaardiging voor het vervallen van de overgangsbepaling kan evenmin worden gevonden in het belang van een vlotte en veilige doorvaart, aangezien niet is gebleken dat het doorvaren in de grachten met de in 2008 reeds aanwezige grotere rondvaartboten tot hun afschrijving een onaanvaardbare situatie oplevert vanuit het oogpunt van dit belang. Het schrappen van de overgangsbepaling is immers niet gemotiveerd met dit belang, maar uitsluitend met de ontwikkelingen omtrent milieunormen. Het besluit van 15 september 2017 houdt in dat [appellante A] en anderen tot en met uiterlijk 8 april 2023 met deze rondvaartboten in de grachten met het doorvaartprofiel B mogen varen maar daarna niet meer.
Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van [appellante A] en anderen dat het besluit van 15 september 2017 in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
Gelijkheidsbeginsel
8. [ appellante A] en anderen betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Zij voeren hiertoe aan dat de rechtbank in de uitspraak van 7 juni 2017 heeft overwogen dat Waternet in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel omdat het de overgangsbepaling wel heeft opgenomen in de vergunningen van Amsterdam Canal Cruises en Blue Boat Company. Bovendien overweegt de rechtbank ten onrechte dat de opname van de overgangsbepaling slechts een informatief karakter heeft waaraan geen aanspraak meer kan worden ontleend. Hiermee gaat de rechtbank eraan voorbij dat de overgangsbepaling was ingetrokken vóór de uitspraak van 7 juni 2017, zodat er geen sprake is van een nieuwe omstandigheid ten opzichte van deze uitspraak, aldus [appellante A] en anderen.
8.1. Niet in geschil is dat de vergunningen van Amsterdam Canal Cruises en Blue Boat Company vergelijkbaar zijn met die van [appellante A] en anderen en dat in die vergunningen de volgende passage over het omzettingsbeleid is opgenomen:
"De termijn voor de overgangsvergunning artikel 1.21 lid 2 BPR van 15 jaar kan vervangen worden door een vergunning voor onbepaalde tijd. Voorwaarde hiervoor is dat binnen de overgangstermijn van 15 jaar wordt overgegaan op een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering. Dit moet worden aangetoond door de eigenaar-aanvrager. De voorwaarden voor deze milieuvriendelijkere bedrijfsvoering worden nog vastgesteld door Burgemeester en wethouders. Indien er voldaan wordt aan de milieuvriendelijker bedrijfsvoering wordt de overgangsvergunning verleend tot het moment waarop het vergunde vaartuig uit de vaart wordt genomen mits er al die tijd voldaan wordt aan het vereiste van een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering".
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat Waternet zich op het standpunt heeft mogen stellen dat deze passage, slechts een informatief karakter heeft. De passage verwijst naar de door het college nog vast te stellen voorwaarden voor een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering. Deze voorwaarden zijn echter nooit vastgesteld, omdat inmiddels algemene voorwaarden voor milieuvriendelijkere bedrijfsvoering waren gesteld in de Nota Varen. Gelet hierop kan niet worden volgehouden dat de in de vergunningen van Amsterdam Canal Cruises en Blue Boat Company opgenomen passage zinledig is. Die passage moet zo worden gelezen dat de voorwaarden voor een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering thans zijn opgenomen in de Nota Varen. Indien een rondvaartboot binnen de termijn van 15 jaar aan die voorwaarden voldoet, moet de overgangsvergunning op grond van de passage over het omzettingsbeleid worden vervangen door een vergunning voor onbepaalde tijd. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat Waternet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de passage wel in de vergunningen van Amsterdam Canal Cruises en Blue Boat Company op te nemen, maar niet in die van [appellante A] en anderen. [appellante A] en anderen komen daardoor in een ongelijke positie ten opzichte van Amsterdam Canal Cruises en Blue Boat Company.
Het betoog slaagt.
Conclusie
9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarin het beroep ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 september 2017 gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door de besluiten van 13 januari 2016 te herroepen, voor zover Waternet heeft geweigerd de onder 8.1 genoemde passage op te nemen in de vergunningen van [appellante A] en anderen, bepalen dat Waternet die passage alsnog in die vergunningen opneemt en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het opnemen van die passage in de vergunningen brengt met zich dat [appellante A] en anderen in aanmerking komen voor een vergunning bijzonder transport voor onbepaalde tijd indien zij voor 8 april 2023 voldoen aan de voor hun boten geldende in de Nota Varen gestelde milieuvoorschriften.
10. Waternet dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2018 in zaak nr. 17/5160, voor zover daarin het beroep ongegrond is verklaard;
III. verklaart het beroep van [appellante A], [appellante B] en [appellante C] tegen het besluit van de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement, van 15 september 2017, kenmerk: 17.099845, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. herroept de besluiten van de bevoegde autoriteit van 13 januari 2016, kenmerk: 16.004500, 16.004516 en 16.004489, voor zover de bevoegde autoriteit heeft nagelaten de in overweging 8.1 genoemde passage op te nemen in de vergunningen bijzonder transport van [appellante A], [appellante B] en [appellante C];
VI. bepaalt dat de bevoegde autoriteit die passage alsnog opneemt in die vergunningen;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII. veroordeelt de bevoegde autoriteit tot vergoeding van bij [appellante A], [appellante B] en [appellante C] in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.412,50 (zegge: drieduizend vierhonderdtwaalf euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de bevoegde autoriteit aan [appellante A], [appellante B] en [appellante C] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 841,00 (zegge: achthonderdeenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. De Vries
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020
730.
BIJLAGE - Wettelijk kader
Scheepvaartverkeerswet
Artikel 2
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen is dan wel zijn, tenzij daarin anders is bepaald, het bevoegd gezag:
a. indien het betreft een scheepvaartweg in beheer bij:
[…]
3o. een gemeente: burgemeester en wethouders;
[…]
Binnenvaartpolitiereglement
Artikel 1.06. Gebruik van de vaarweg
Een schip of een samenstel mag niet deelnemen aan de scheepvaart, indien de lengte, de breedte, de hoogte boven water, de diepgang, de manoeuvreerbaarheid of de snelheid van dit schip of dit samenstel niet verenigbaar zijn met de karakteristiek en met de afmetingen van de vaarweg en van de kunstwerken.
Artikel 1.21. Bijzondere transporten
1. Als een bijzonder transport wordt beschouwd het verplaatsen op de vaarweg:
a. van een schip of een samenstel dat niet voldoet aan artikel 1.06;
[…]
2. Een bijzonder transport vaart niet dan met een vergunning van de bevoegde autoriteit. Aan een vergunning kunnen door de bevoegde autoriteit voorwaarden worden verbonden.
[…]
Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement
Artikel 5
1. In het Binnenvaartpolitiereglement wordt onder de bevoegde autoriteit verstaan:
a. voor de vaarwegen in beheer bij het Rijk, de personen die worden aangewezen door Onze Minister;
b. voor de vaarwegen in beheer bij een ander openbaar lichaam, de personen die worden aangewezen telkens door het bestuur van het openbare lichaam;
[…]
Regeling doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
[…]
Brengen ter algemene kennis dat zij in hun vergadering van 8 april 2008 hebben besloten:
I. te bepalen dat de lengte, de breedte en de diepgang van een schip of een samenstel wordt geacht niet in overeenstemming te zijn met de karakteristieken van de vaarweg bedoeld in artikel 1.06 van het Binnenvaartpolitiereglement (en derhalve niet aan de scheepvaart mag deelnemen), indien de maten groter zijn dan de maten die gelden voor de vaarwegen zoals hieronder zijn aangegeven in de tabel en op de bijgevoegde kaarten doorvaartprofielen "Gemeente Amsterdam" en doorvaartprofielen "Binnenstad" met uitzondering van de Da Costakade, Bilderdijkgracht en Jacob van Lennepkanaal.
[…]
Regeling overgangsvergunningen beroepsvaartuigen artikel 1.21 lid 2 BPR in relatie met de Regeling doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam
De bevoegde autoriteit Binnenvaartpolitiereglement
[…]
Brengt ter algemene kennis dat hij op 8 april 2008 het volgende heeft besloten:
[…]
II. te bepalen dat de volgende vergunningen op grond van artikel 1.21 lid 2 Binnenvaartpolitiereglement verleend kunnen worden uitsluitend voor vaartuigen van de op 01-04-2008 bestaande legale beroepsvaart die niet voldoen aan de profielvoorwaarden van de Regeling doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam:
1. vergunningen bijzonder transport voor:
a. Profiel B en C zoals opgenomen in de Regeling doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam voor beroepsvaartuigen t/m 23,10 meter lang en t/m 4,50 meter breed.
b. Profiel D, zoals opgenomen in de Regeling doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam voor beroepsvaartuigen t/m 18 meter lang en t/m 4 meter breed. Voorts te bepalen dat de volgende voorwaarden gelden:
2. Uiterlijk op de vaststellingsdatum van de regeling doorvaartprofielen (01-04-2008) is er een exploitatievergunning verleend als bedoel in artikel 2.4.5 van de VHB 2006 voor het betreffende vaartuig.
3. De overgangsvergunning op grond van artikel 1.21 lid 2 BPR geldt voor maximaal 15 jaar te rekenen vanaf de datum van vaststelling van de Regeling doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam (01-04-2008).
4. De overgangsvergunning op grond van artikel 1.21 lid 2 BPR is vaartuig gebonden. Bij verkoop van het vaartuig gaat de vergunning mee over met het vaartuig,
5. De termijn van de overgangsvergunning artikel 1.21. lid BPR van 15 jaar kan vervangen worden door een vergunning voor onbepaalde tijd. Voorwaarde hiervoor is dat binnen de overgangstermijn van 15 jaar wordt overgegaan op een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering. Dit moet worden aangetoond door de eigenaar-aanvrager. De voorwaarden van deze milieuvriendelijkere bedrijfsvoering worden nog vastgesteld door Burgemeester en Wethouders. Indien er voldaan wordt aan de milieuvriendelijkere bedrijfsvoering wordt de overgangsvergunning verleend tot het moment waarop het vergunde vaartuig uit de vaart wordt genomen mits er al die tijd voldaan wordt aan het vereiste van een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering.
6. Deze vergunningsmogelijkheid op grond van artikel 1.21 lid 2 BPR geldt als overgangsregeling.
[…]